Grijpt de Nederlandse politiek zelf in? Of wacht men liever totdat het EHRM een streep haalt door de RvS als bestuursrechter? ‘De regering dient de Afdeling deze dienst te bewijzen.’
Momenteel loopt een zaak bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) tegen Nederland.1 Deze zaak draait om de volgende casus. In zijn functie als Burgemeester van Den Haag en dus als bestuursorgaan in de zin van de Awb neemt Wim Deetman een aantal besluiten met betrekking tot Jansen. Jansen wordt door de Rechtbank ‘s-Gravenhage in 2003 en in 2005 in het gelijk gesteld. Deetman stelt tegen beide uitspraken geen hoger beroep in, zodat zij gezag van gewijsde krijgen. Kortom: de burgemeester moet ze respecteren en uitvoeren.
Op 15 juli 2007 wordt de benoeming van Deetman tot lid van de Raad van State bekendgemaakt.
In november 2007 stelt de Rechtbank ‘s-Gravenhage Jansen voor de derde keer in het gelijk. In tegenstelling tot hetgeen in de eerste twee procedures geschiedt, stelt Deetman deze keer wel hoger beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Op 1 januari 2008 treedt Deetman toe tot de Raad van State en daarmee tot de Afdeling. In augustus 2008 doet de Afdeling uitspraak in het hoger beroep dat Deetman heeft ingesteld. Jansen wordt in een uiterst summiere uitspraak in het ongelijk gesteld. In de uitspraak wijst de Afdeling het beroep van Jansen op het feit dat de eerste twee rechtbankuitspraken gezag van gewijsde hadden verkregen, ongemotiveerd van de hand. Op zijn klacht dat het EVRM is geschonden, gaat de Afdeling al helemaal niet in.
Objectieve onpartijdigheid
Jansen is door deze gang van zaken van mening dat de Afdeling de schijn tegen heeft. Het voelt gewoon niet goed: wie kan hem geloofwaardig garanderen dat de Afdeling zich niet door collega-staatsraad Deetman heeft laten beïnvloeden? Dat ligt niet aan de Afdeling noch aan Deetman noch aan haar andere leden. Het ligt aan de Wet op de Raad van State die het zowel in de oude als de nieuwe versie mogelijk maakt dat een bestuursorgaan, want dat is een burgemeester, opeens hoogste bestuursrechter wordt. Met de mogelijkheid dat overheidsdienaren en politici van de ene op de andere dag als bestuursrechter toetreden tot de Afdeling wordt de objectieve onpartijdigheid van dit orgaan aangetast. Zoals Vande Lanotte en Haeck2 schrijven: ‘Objectieve onpartijdigheid onderscheidt zich van de subjectieve partijdigheid door het onpersoonlijke karakter ervan: niet deze ambtenaar, niet deze rechter, niet deze beroepsgenoot wekt mijn achterdocht op, doch elke ambtenaar, elke rechter en elke collega in dezelfde situatie zou die opwekken.’
Jansen beschuldigt Deetman niet van beïnvloeding, het gaat om de schíjn. Iedere burgemeester met wie een burger een langlopend geschil heeft en die toetreedt tot een gerechtelijke instantie die moet oordelen over dat geschil, kan de achterdocht opwekken dat hij intern de behandeling en beoordeling van het geschil door het gerechtelijke college kan en zal beïnvloeden. Daarmee staat
meteen de objectieve onpartijdigheid van het gehele college ter discussie.
Tweede Kamer: houd vol
De recente herstructurering van de Raad van State is een onvoldragen vrucht. In de nieuwe Wet op de Raad van State wordt namelijk niet voorkomen dat een
voormalige ambtsdrager die ten tijde van zijn functie een bestuursorgaan was in de zin van de Awb en met wie een burger in een bestuursrechtelijk conflict is geraakt, lid wordt van de Afdeling die uiteindelijk over dat geschil moet oordelen. Bovendien is het nog steeds mogelijk dat staatsraden als bestuursrechters moeten oordelen over wetten waarover zij de regering eerder adviseerden, zodat niet alleen hun objectieve maar zelfs hun subjectieve onpartijdigheid voor burgers continu in geding is.3
Ik roep de Tweede Kamer en met name de VVD4 daarom op om voet bij stuk te houden. Als het niet de zaak Jansen tegen Nederland is, dan is er vroeg of laat een andere zaak waarin het EHRM een streep haalt door de Raad van State als bestuursrechter. Laat ons land dat gebeuren, of houden wij de eer en het initiatief aan onszelf? De regering dient de Afdeling, die veel kwaliteit in huis heeft, een dienst te bewijzen door haar, op de dubbelspelers na, een onderdeel van de reguliere rechterlijke macht te maken.
Noten:
1. Omdat de klager niet in de publiciteit wil komen, is zijn naam gefingeerd. De redactie van dit blad kent de zaak en staat, net als de auteur, in voor de authenticiteit ervan.
2. Johan Vande Lanotte en Yves Haeck, Handboek EVRM, p. 502-503.
3. Ingevolge de nieuwe Wet op de Raad van State bestaat dit college thans uit een Afdeling wetgeving en een Afdeling bestuursrechtspraak. Ten hoogste tien staatsraden kunnen in beide afdelingen worden benoemd. Toevallig is Deetman een van de tien leden die in beide Afdelingen is benoemd. In het oorspronkelijke wetsvoorstel konden staats-raden niet in beide afdelingen worden benoemd. De vraag is of deze constructie de toets aan de Straatsburgse jurisprudentie (Procola vs. Luxemburg, 28 september 1995, en Kleyn and others vs. The Netherlands, 6 mei 2003) kan doorstaan.
4. Het initiatief voor het Kamerdebat over de Raad van State kwam van VVD-Kamerlid Joost Taverne.