Hoogleraar Advocatuur Floris Bannier neemt afscheid
Op 20 januari houdt Floris Bannier in Amsterdam zijn afscheidscollege als hoog-leraar Advocatuur. Nu al geeft hij antwoord op vragen van betrokkenen, aangevuld met fragmenten van het interview in het liber amicorum voor Floris Bannier.
Hoe vind u dat het juridisch onderwijs in de toekomst moet worden ingericht?
Edgar du Perron, decaan juridische faculteit UvA
‘Wat mij betreft hoeft het onderwijs niet meer dan nu op de advocatuur te worden ingericht. Studenten moeten leren op academisch niveau te denken en te werken. Andere vaardigheden zou ik aan de beroepsopleiding overlaten. Een pleitoefening is leuk. En laat ze ook ruiken aan de vraag hoe een goeie dagvaarding eruit ziet. Maar van mij hoeven ze geen conclusie te kunnen schrijven. Ze moeten wel goed kunnen schríjven – iets waar de studenten die ik gisteren heb getentamineerd niet echt in slagen. En parate kennis? Een paar dingen moet je uit je hoofd weten: wanprestatie, onrechtmatige daad, wat is een rechtbank? Maar verder gaat het om opzoekkennis. Geef iemand even tijd en dan moet het goede antwoord eruit komen.’
Wat wil je mij meegeven voor de invulling van de leerstoel?
Britta Böhler, opvolger hoogleraar advocatuur UvA
‘Studenten zijn ontzettend geïnteresseerd in de praktijk, het uitzicht op het echte werk als advocaat. Als je met voorbeelden komt, zie je ze opveren. Het tweede wat ze ontzettend boeit is de gedragsrechtelijke ethiek. Als ze na tien jaar in het vak nog die insteek hebben, zou dat heel mooi zijn. En verder is het belangrijk én erg leuk om aandacht te hebben voor de individuele student.
Je geëngageerde profiel zal zeker veel mensen trekken. En je wordt als hoogleraar Advocatuur veel gebeld door de pers, je komt op radio en televisie. Ik ben dan duidelijk de verstrooide professor, dat hoef ik niet eens te spelen. Maar het is natuurlijk veel leuker om Britta Böhler in de uitzending te hebben als briljante, wat jongere vrouw.’
Welke historische bedding heeft een orde met de wettelijke opdracht om door een zo goed mogelijke advocatuur het algemeen belang te dienen?
Jan Loorbach, algemeen deken
‘Historische bedding: dan denk ik aan een rivierbedding, die stroomt naar een onafhankelijke advocatuur. Dat is wat mij betreft niet het decreet van Napoleon van tweehonderd jaar geleden. Dat kwam in de praktijk neer op een wettelijke beperking.
De bedding voor onafhankelijke advocatuur ligt wat mij betreft in de Advocatenvereniging die in 1915 werd opgericht. Die vereniging wilde een paraplu waar alle advocaten onder vielen, onder andere om de kwaliteit en de opleiding te bevorderen. Die paraplu werd de Advocatenwet, in 1952. Geen wettelijke beperking, maar een kader voor een advocatuur die onafhankelijk is en die individuele advocaten bij de lurven kan pakken.
En nu is er dan staatssecretaris Teeven, die kanaliseert de rivier, maar in de verkeerde richting. Richting Napoleon: die advocatuur, daar moet je geen last van hebben, die moet je de handen binden.’
Is het nodig en ook dringend dat de Orde zich uitspreekt over de vraag wat een advocaat is? Dat was een aanbeveling van Docters van Leeuwen.
Germ Kemper, deken in Amsterdam
‘Ja, dat is nodig. En ook dringend, om in de discussie met de politiek scherper positie te kunnen bepalen. De Orde heeft een paar jaar geleden nog weleens allerlei deskundigen geraadpleegd over het onderwerp – maar het antwoord was blijkbaar zo moeilijk, dat ik daar nooit meer iets van heb gehoord.
Wat mij betreft hoeft een advocaat niet te procederen, als hij maar wel proceservaring heeft, liefst veel. Wie een contract opstelt moet kunnen overzien of arbitrage zinvol is, hoe een bepaling zal uitwerken in de bewijslast, waarom je bij vervoer voor Rechtbank Rotterdam kiest. Je moet nu in het kader van de stage in alle arrondissementen aantoonbaar proceservaring opdoen. In Amsterdam geloof ik vijf keer in rechte optreden, en een bepaald aantal processtukken schrijven. Voor mij zou dat drie keer zoveel mogen zijn. Voor de grote kantoren is het organisatorisch lastig, maar ik denk wel dat er draagvlak voor is, zij het morrend.’
Trudeke Sillevis Smitt
‘Ik had eigenlijk zeeheld willen worden’[1]
Advocaat worden
‘Iemand belde me en vroeg of ik er voor voelde om op zijn kantoor advocaat te worden. Nou, dat leek mij leuk. Ik werd uitgenodigd voor een gesprek. Waarom weet ik niet maar ik was er heilig van overtuigd dat ik had gesolliciteerd bij het advocatenkantoor Van der Feltz. In die tijd was het niet gebruikelijk dat een kantoornaam prominent op de gevel stond. Bovendien was dat het enige kantoor waar ik weleens van gehoord had. Ik werd aangenomen en toen bleek dat het kantoor Van Haersolte heette.’
Fuseren, fuseren
‘Voordat de fusie met Dutilh werd beklonken hebben ongeveer alle grotere kantoren wel met elkaar gevreeën. Dutilh en Stibbe zijn in de jaren zeventig vlakbij een fusie geweest. Nauta was bijna gefuseerd met De Brauw. Afgesprongen op verzet van de jongere compagnons bij De Brauw. Een week later waren wij met Nauta in gesprek. Wij hebben ook nog weleens geprobeerd om er een driepartijenfusie van te maken. Ten tijde van de fusie van Worst & Van Haersolte met Nauta zat ik in het dagelijks bestuur en toevalligerwijs was dat weer het geval toen Nauta Van Haersolte fuseerde met Dutilh, Van der Hoeven & Slager. Die fusie begon in Rotterdam. Jan Loorbach zat toen bij Dutilh. Aan de buitenkant van zulke fusieproducten kun je na verloop van tijd al niet meer zien wie tot welke bloedgroep behoorde, maar intern blijft het onderscheid eigenlijk altijd bestaan.’
Te dol
‘Dat heel harde werken, vooral in de M&A-praktijk, is toch pas in de loop van de jaren tachtig ontstaan. Vierentwintig uur achter elkaar doordraaien op kantoor. Dat was eigenlijk wel een beetje te dol. Het werd gecultiveerd. Mensen gingen weg van kantoor maar hingen een jasje over de stoel alsof ze er nog wel waren, maar even van de kamer.’
Als deken
‘Ik kreeg de wonderlijkste ruzies op te lossen tussen advocaten onderling. En dan ging het niet altijd alleen om geld. Ook advocaten op een kantoor waar ze niet veel meer dan het minimumloon verdienden vochten elkaar de tent uit. (…) [Ook belde een advocaat] die mij zei: “Meneer de deken, Ik kom net terug uit het Huis van Bewaring. Ik heb daar met mijn cliënt gesproken die verdacht wordt van een zeer ernstig delict. Hij zei mij dat ik niet verbaasd moet opkijken als de belangrijkste getuige er morgen opeens niet meer is. Mijnheer de deken, wat moet ik hiermee? Ik heb een beroepsgeheim maar ik wil ook niet de dood van iemand op mijn geweten hebben. (…)”
Ik heb de betrokken advocaat gezegd maar even helemaal niets te doen en het aan mij over te laten. Vervolgens heb ik de hoofdofficier gebeld met wie je als deken een soort hotline had. Die zei op zijn beurt dat ik maar even niets moest doen. Hij zou weleens hier en daar zijn oor te luisteren leggen bij het parket. Ik had de hoofdofficier, juist met het oog op dat beroepsgeheim, geen namen genoemd. Een uur later belde hij mij terug en zei: “Ik weet precies wat je bedoelt. Je hoeft ook geen namen te noemen. Er zijn maatregelen genomen. Waarvoor gevreesd wordt zal niet gebeuren.” Ik heb op mijn beurt de betrokken advocaat gebeld en zo was iedereen gelukkig.
Een advocaat die ruzie had met zijn compagnon belt mij op en vraagt na een lang verhaal over ongenoegen met zijn compagnon: “Mijnheer de deken, wat moet ik doen? Moet ik mijn compagnon de maatschap opzeggen?” Ik vroeg toen of hij weleens met hem had gesproken over de kwestie. Daarop was het antwoord: “Nou nee, want hij luistert toch niet naar mij.”
Onafhankelijkheid weggemoffeld
‘Wat mij enorm stoort is dat de onafhankelijkheid wordt gekoppeld aan de cliënt en derden maar nu juist niet aan de overheid. Het gaat bij de advocaat toch allereerst om onafhankelijk zijn van de overheid. Dat is natuurlijk het allerbelangrijkst, dat je als advocaat je onafhankelijk kunt opstellen ten opzichte van de overheid. Maar dat hebben ze op het ministerie weggemoffeld.’
Hoi!
‘De eerste dag dat je de Oudemanhuispoort [waar de rechtenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam huist, red.] binnenkomt verwacht je, terugdenkend aan je eigen studententijd, dat de studenten beleefd opzij zullen stappen en “Goedemorgen professor” zullen zeggen. Maar je moet je langs de muur wringen om niet ondersteboven te worden gelopen en de meest beleefde begroeting is hoi!’
Herman Doeleman
[1] Het uitgebreide interview ‘Ik had eigenlijk zeeheld willen worden’ (Herman Doeleman) verscheen in: Stof tot overpeinzing. Liber amicorum voor Floris Bannier, red. Wouter Kernkamp (Sdu Uitgevers 2011).