Dat het weigeren van bezoekers met een andere nationaliteit in een coffeeshop in Maastricht als ongerechtvaardigde discriminatie wordt gezien door de rechter, ligt niet voor de hand. Dat zegt Bruno van Ravels (partner bij AKD in Breda) en hoogleraar Overheid en Onderneming aan de Radboud Universiteit.
Sinds de invoering van de wietpas, afgelopen dinsdag, worden buitenlandse klanten in coffeeshops in Zeeland, Noord Brabant en Limburg geweerd. Voor een tiental geweigerde bezoekers aanleiding aangifte te doen wegens discriminatie. Met de klachten gaat justitie niets doen. Om justitie te dwingen alsnog vervolging in te stellen, staat de gang naar het Gerechtshof Den Bosch open.
Verschillende rechters hebben zich echter al over de gerechtvaardigdheid van het maken van dit onderscheid gebogen. Het Hof van Justitie en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State hebben geoordeeld over het maken van dit onderscheid door de burgemeester van Maastricht. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag heeft (voorlopig) geoordeeld over de rechtmatigheid van de Aanwijzing Opiumwet. Deze zag geen aanleiding om in te grijpen.
Van Ravels: ‘De Afdeling heeft juni vorig jaar geoordeeld dat voor het maken van onderscheid in Maastricht door de burgemeester objectieve en redelijke gronden bestaan. Voor hantering van het ingezetenen-criterium door het Openbaar Ministerie moet, in ieder geval in Maastricht, waarschijnlijk dezelfde conclusie getrokken worden. Het protest in Maastricht lijkt daarom meer een achterhoedegevecht.’
Voor burgemeesters van verder van de grens afgelegen gemeenten zijn volgens Van Ravels meer juridische obstakels te verwachten. Het invoeren van de wietpas in het hele land staat voor 1 januari gepland. Het argument dat je handel in softdrugs met de invoering van de drugspas de illegaliteit injaagt, is volgens de advocaat en hoogleraar overigens onzin. ‘Dat lees je in alle kranten, maar is onjuist. Volgens artikel 3 van de Opiumwet is en blijft handel in softdrugs al bij wet verboden en dus illegaal. De criteria in het gedoogbeleid worden slechts aangepast.’