Sinds 3 januari kan de rechter minder vaak een taakstraf opleggen, terwijl taak-gestraften minder recidiveren dan gevangenisgestraften. Voor de beperking lijkt geen ‘andere reden te vinden dan zuivere scoringsdrang’. En dan hebben we het wetsvoorstel minimumstraffen nog tegoed.

In zijn uitspraak van 23 december 2011 (LJN: BU9326) vraagt het Hof Arnhem aandacht voor de gevolgen van het nieuwe, per 3 januari 2012 in werking getreden, art. 22b Sr. Voor poging doodslag legt het hof, op grond van bijzondere omstandigheden, een maximale voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar en een maximale taakstraf van 240 uur op, ofschoon de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou rechtvaardigen. Het hof merkt daarbij expliciet op dat het dergelijk (straf)maatwerk niet meer kan leveren omdat de combinatie taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf onder de nieuwe wet niet meer mogelijk is.
   
De opmerking geldt vooral het feit dat de rechter een doeltreffend middel, dat recidive beter voorkomt dan de klassieke gevangenisstraf, uit handen wordt geslagen. Bij invoering van de taakstraf sloot de wetgever toepassing van de taakstraf voor zwaardere gevallen niet uit. Evenmin als het meermalen opleggen van een taakstraf.**  De invulling werd aan de rechter overgelaten. De taakstraf werd succesvol, vooral omdat taakgestraften aanzienlijk minder recidiveren, ook in de wat zwaardere gevallen.

Wat was de bedoeling?
In een tijd waarin om het hardst wordt geschreeuwd om effectieve bestraffing die herhaling voorkomt en daarmee (ook) meer aan de belangen van het slachtoffer denkt, zou men verwachten dat er duidelijke en zware argumenten worden aangevoerd om de toepassing van een in dit opzicht zo succesvolle strafmodaliteit niettemin te beperken. De wetsgeschiedenis laat zien dat dergelijke argumenten er eenvoudigweg niet zijn. Sterker nog, alle spelers in het veld (de Raad voor de Rechtspraak, de  Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Orde, de reclassering, de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming) hebben het voorstel met klem ontraden. De Raad van State ontraadde het omdat ‘het wetsvoorstel een oplossing [wil] bieden voor een probleem (…) dat er niet blijkt te zijn’. Het College van P-G’s concludeerde dat de rechter met betrekking tot de taakstraf in het algemeen conform de bedoeling van de wetgever handelde en adviseerde een onderzoek naar de maatschappelijke beleving van de taakstraf af te wachten. Uit dit inmiddels verschenen onderzoek blijkt zelfs dat van de drie hoofdstraffen de taakstraf van de burger de meeste steun krijgt, in zowel vermogens- als geweldsdelicten. Die steun wordt groter als respondenten verteld wordt dat de recidive na een taakstraf minder is dan na een gevangenisstraf. Relevante onderzoeken en oordelen van de professionals in het veld werden echter allemaal genegeerd.
   
De nieuwe wet leidt tot de onbegrijpelijke situatie dat een taakstraf wel mag worden gecombineerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (van maximaal 6 maanden), maar niet met een voorwaardelijke. En dat terwijl de reclassering heeft aangegeven in de combinatie van taakstraf met een voorwaardelijke straf een goede modaliteit te zien om recidive te voorkomen.
   
Een ‘kale’ taakstraf kan nog wel worden opgelegd als de rechter van oordeel is dat het delict wel ‘een’ inbreuk, maar geen ‘ernstige’ inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad (het materiële criterium). De staatssecretaris heeft – terecht – erkend dat er minder ernstige geweld- en zedendelicten zijn waarbij het opleggen van een taakstraf mogelijk moet blijven. Het meest duidelijke voorbeeld is de afgedwongen tongzoen, die juridisch als verkrachting kwalificeert, maar die ook van de staatssecretaris met een kale taakstraf mag worden afgedaan.**  Maar ook het door het hof berechte geval, waarin de verdachte een kennis die werd bedreigd te hulp kwam, is een mooi voorbeeld. En wat te denken van de verdachte die 4 jaar na veroordeling voor een winkeldiefstal onder invloed van tijdelijke persoonlijke omstandigheden opnieuw mascara of een blik bier steelt? Moet deze dan direct de gevangenis in en daardoor zijn baan verliezen? Of zal de rechter, op zoek naar een straf die past bij de ernst van het feit, de persoon van de dader en zo min mogelijk tot recidive leidt dan noodgedwongen volstaan met alléén een voorwaardelijke straf?
   
Zowel de advocatuur als de rechterlijke macht zullen het materiële criterium zoveel mogelijk proberen op te rekken op zoek naar maatwerk. Lukt dat niet, dan zal gekozen moeten worden tussen ofwel lichter straffen, ofwel de kans op recidive vergroten. Was dat de bedoeling van deze wetswijziging?

Denderende trein
Volgens het kabinet zou een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf te veel domineren. Hoe het dat voor zich ziet en wat –gelet op het positieve effect van de taakstraf – het bezwaar daartegen zou zijn valt niet in  te zien. Nog onbegrijpelijker wordt het nu diezelfde staatssecretaris zijn heil bij het voorkomen van recidive juist meer in die voorwaardelijke straf zoekt. Deze wordt vanaf 1 april 2012 opgetuigd met een scala van mogelijk op te leggen voorwaarden.**  Waarom kan dat niet verzwaard worden met een taakstraf als de rechter dat nuttig en nodig acht en daarmee een gang naar de gevangenis kan worden voorkomen? Een andere reden dan zuivere scoringsdrang lijkt niet te vinden.
   
Deze scoringsdrang lijkt een vervolg te krijgen in het nog verdergaande wetsvoorstel minimumstraffen dat de rechterlijke straftoemetingsvrijheid verder zal beperken en dat uitgaat van dezelfde onjuiste premisse dat meer en langere gevangenisstraffen de criminaliteit beter bestrijden.
   
Aanleiding voor de wetswijziging was het tv-programma Zembla, waarin werd gesuggereerd dat de rechter de taakstraf toepast op een wijze die niet strookt met de bedoeling van de wetgever. Toen uit onderzoek bleek dat deze suggestie niet juist was denderde de wetgevingstrein door: volgens de staatssecretaris begrepen de onderzoekers het wetsvoorstel niet.
   
Uit onderzoek blijkt dat de burger te weinig is voorgelicht over het feit dat taakgestraften aanzienlijk minder recidiveren dan veroordeelden die een relatief korte vrijheidsstraf hebben ondergaan. Daaraan zouden niet alleen de overheid, maar ook de professionals in het veld meer moeten doen. De rechter kan dat doen in de motivering van de uitspraak. Dat voorkomt wellicht dat een hof met het oog op het wetsvoorstel minimumstraffen een dergelijke noodkreet opnieuw moet doen.

 

Rob van der Hoeven

Noten:

1. Kamerstukken II, 26114, nr. 3, p. 1 en 8.

2. Handelingen TK65, 65-10-44 en 65-10-41.

3. Stb. 2011, 245 en 615

Download artikel als PDF

Advertentie