Er is veel te doen geweest over de aanbeveling van de Hoge Raad aan de Tweede Kamer om A-G Diederik Aben voor te dragen voor benoeming (bij KB) als raadsheer in de Hoge Raad. Die voordrachtprocedure is vastgelegd in art. 118 Grw. De daaraan voorafgaande aanbeveling van de Hoge Raad is vastgelegd in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De Tweede Kamer beraadslaagt onder geheimhouding over die voordracht. Niettemin is bekend dat de Hoge Raad Aben aanbeval en deze aanbeveling heeft teruggenomen naar aanleiding van signalen uit de Vaste Kamercommissie. Op 3 januari 2012 heeft Geert Corstens, President van de Hoge Raad in een installatierede gezegd dat dat was gebeurd in verband met niet te overwinnen tegenwind en een ‘aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat de kandidaat (vanuit het oog van de cycloon) ernstig beschadigd van de radar zal worden weggeslingerd’.
Ik heb mij over de gang van zaken kritisch uitgelaten in een artikel in de Volkskrant van 18 januari 2012. De kern van mijn kritiek richt zich op het feit dat kennelijk de PVV zich tegen de voordracht van Aben heeft verzet en dat dat voor (een meerderheid van) de Kamercommissie reden was om te vinden dat de Hoge Raad de aanbeveling maar beter kon terugnemen. Bij de PVV moet het zijn gegaan om de wens Aben te blokkeren wegens zijn notitie (van ruim een jaar eerder) over de wrakingsbeslissing van de Wilders-rechtbank. Of de andere partijen die kritiek deelden of alleen maar liever niet wilden dat het PVV-initiatief zou leiden tot plenaire kamerdebatten die de HR – en Aben – mogelijk zouden beschadigen, onttrekt zich wegens die geheimhouding aan onze waarneming. Maar dat ontneemt bezorgde instituties zoals de Orde niet het recht zich kritisch uit te laten over wat wél waarneembaar is tussen de half open gordijnen van de parlementaire achterkamer.
De notitie van Aben was politiek ongekleurd en een ambachtelijk deugdelijk stuk over vrijwaringsvragen. Hij had wellicht het verzoek vanuit de gewraakte kamer om commentaar te geven beter kunnen afslaan; aan de andere kant diende ‘rechtsvorming per A-G-notitie’ ook wel een doel nu gewone rechtsmiddelen tegen wraking ontbreken. Als Aben deze zelfde notitie zou hebben geschreven naar aanleiding van welke wraking dan ook behalve nu net deze ene Wilders-wraking, dan zou dat zeker de voordracht van Aben niet hebben tegengehouden. En daarmee is duidelijk dat onzuivere, al te subjectieve motieven, geworteld in voor het functioneren als raadsheer door Aben volstrekt irrelevante feiten een rol hebben gespeeld.
Het is kwalijke politiek wanneer aan Kamerleden toevertrouwde beslissingsbevoegdheid wordt misbruikt voor het halen van persoonlijke gram. En het is jammer dat op een plek buiten ons gezichtsveld kennelijk omstandigheden zijn ontstaan die het voor de Hoge Raad het kleinste kwaad maakten om de aanbeveling terug te nemen. De Hoge Raad had, dunkt mij, kunnen standhouden op het duidelijke afgegrensde gebied van de opdracht voor de aanbeveling, die (citaat Corstens) ‘uitsluitend gebaseerd is op de inhoudelijke kwaliteiten en specialismen van de kandidaten en is afgestemd op de behoeften in dit verband van de Hoge Raad’. Dan zou de Tweede Kamer gedwongen zijn geweest zelf deze zaak op rechtstatelijke en parlementair procedureel zuivere wijze af te doen, dus in het politieke domein waar die afdoening thuishoort. Nu heeft de Hoge Raad vuil werk opgeknapt dat niet het zijne was. Dan zou ook duidelijk zijn gebleven dat de vakinhoudelijke aanbevelingsrol van de Hoge Raad niet vanuit het politieke veld vervuild behoort te worden.
Jan Loorbach