Gelinkt zijn aan een cliënt via social media kan voor advocaten uit Engeland en Wales tot schending van het beroepsgeheim leiden, aldus een niet-bindende notitie. Gaat de Nederlandse advocatuur ook die kant op?

De Practice notes Social media1 zijn op 20 december 2011 gepubliceerd door The Law Society of England and Wales en geven advocaten richtlijnen voor het gebruik van social media. Zo wordt het – mijns inziens onterechte – advies gegeven niet met cliënten te linken op LinkedIn. Immers, bij LinkedIn ontstaat pas een connectie na instemming van beide partijen en deze kan eenzijdig door beide partijen ongedaan worden gemaakt. Daarnaast kunnen de connecties ontoegankelijk voor derden worden gemaakt en is onduidelijk of de gelinkte persoon ook daadwerkelijk cliënt is van de betreffende advocaat.
    
Bij Twitter hoeft geen overeenstemming te worden bereikt voor er sprake is van een connectie. Een twitterende advocaat kan door iedereen gevolgd worden, tenzij deze een slot op zijn account plaatst zodat alleen geselecteerde volgers zijn tweets kunnen lezen. Wie de advocaat volgt, is voor iedereen inzichtelijk – tenzij het Twitter-account afgesloten is voor derden. Verder is het op Twitter alleen mogelijk direct messages (DM)-berichten die alleen door de ontvanger kunnen worden lezen – aan anderen te sturen wanneer die ontvanger de verzender volgt. Dat betekent dat het op Twitter regelmatig voorkomt dat juist partijen die met een advocaat willen communiceren de advocaat vragen hem of haar ’terug’ te volgen, zodat er verder via DM kan worden gecommuniceerd. Door het volgen van (potentiële) cliënten te verbieden, wordt één van de voordelen die social media advocaten en hun cliënten biedt, namelijk het toegankelijker maken van rechtshulp, grotendeels tenietgedaan.
   
Ook als er geen online relatie bestaat met zijn cliënt moet de advocaat volgens de Engelse notitie uitkijken met social media. Immers, door het gebruik van social media zou de exacte locatie, op het moment van het plaatsen van een bericht, van een advocaat duidelijk kunnen worden. En de Law Society of England and Wales noemt die locatiebepaling een manier die tot een vertrouwensbreuk kan leiden tussen een advocaat en diens cliënt. Ook zou een advocaat via social media zelfs zijn beroepsgeheim kunnen schenden.

De plaatsbepaling kan zowel op Facebook als op Twitter worden uitgeschakeld. The Law Society meent evenwel dat uit een tweet of Facebook-bericht zelf kan worden opgemaakt dat een advocaat op een bepaald tijdstip op een bepaalde locatie is. Daarmee zou – onbedoeld – , kunnen worden onthuld voor welke cliënt de advocaat werkt, wat in strijd kan zijn met het beroepsgeheim.

Ook acht de Engelse richtlijn het deelnemen aan online discussies niet zonder gevaar. Volgens de richtlijn kan een advocaat verwikkeld raken in een algemene discussie over bijvoorbeeld toegang tot rechtshulp en bij het plaatsen van een reactie informatie kunnen geven over een zaak waarin hij in het verleden heeft gewerkt en zo zijn beroepsgeheim schenden.  

Naar mijn mening zijn deze laatste twee gevaren ver gezocht en maken ze slechts duidelijk dat de Law Society zich huiverig opstelt jegens social media. Net als voor gewone media en in de rest van het dagelijks leven geldt ten slotte dat een advocaat zijn beroepsgeheim in acht dient te nemen en na moet denken bij wat hij deelt of schrijft.

Artsen online
Artsen, een andere Nederlandse beroepsgroep met een beroepsgeheim, hebben sinds november 2011 een handreiking hoe om te gaan met social media.2 Daarin wordt artsen aanbevolen de kansen van social media te benutten en borg te staan voor de vertrouwelijkheid. De anonimiteit van de patiënt dient gegarandeerd te worden en er mag geen tot patiënten herleidbare informatie worden gedeeld. Verder wordt aanbevolen het persoonlijke en het professionele gebruik van social media zoveel mogelijk te scheiden en online persoonlijke relaties met huidige of voormalige patiënten te vermijden.
   
Vriendschapsverzoeken van (voormalige) patiënten dienen artsen – met een verwijzing naar de handreiking – vriendelijk af te wijzen. Dit wordt geïllustreerd met het voorbeeld dat de patiënt per e-mail naar de uitkomst van een histologisch onderzoek kan vragen en tegelijk refereert aan de foto’s van de vakantievierende arts in zwembroek. Natuurlijk is dit onwenselijk maar enige fiducie in de arts of advocaat is me dunkt ook wel op zijn plaats. Dat vat de handreiking verderop goed samen: ‘Doe geen uitspraken via social media die je ook niet zou doen in het NOS-journaal.’
   
Ik ben benieuwd hoe de Orde van Advocaten zich zal gaan opstellen jegens online ‘vriendschappen’ en/of connecties tussen advocaten en hun clientèle. In dat verband is het hoopgevend dat er inmiddels ook tenminste één deken is gesignaleerd op Twitter. Social media biedt de advocatuur de mogelijkheid rechtshulp toegankelijker te maken. Het zou zonde zijn als dit voordeel teniet wordt gedaan door opgelegde beperkingen die met het gebruik van gezond verstand onnodig zijn.

 

Mariska Aantjes 

Noten:

1. Zie http://www.lawsociety.org.uk/productsandservices/practicenotes/socialmedia/5049.article#sm12.

2. In november 2011 heeft de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst  de handreiking ‘Artsen en Social Media’ vastgesteld.

 

Download artikel als PDF

Advertentie