– Voorzitter Raad van discipline Amsterdam 21 oktober 2010
– Raad van discipline Amsterdam 21 juni 2011, YA1754
Verzetschrift binnen de verzettermijn ingediend bij Raad voor de Kinderbescherming doch, na doorzending, niet tijdig ontvangen door de raad. Verzet desalniettemin ontvankelijk.
– Art. 46h Advocatenwet (6 Tuchtprocesrecht)
– Gedragsregel 9
Feiten
Klager is in vreemdelingenbewaring gesteld. Mr. X heeft klager bezocht als piketadvocaat. Bij die gelegenheid heeft klager aan mr. X te kennen gegeven zijn bijstand niet te wensen. Mr. X heeft klager vervolgens toch enige voorlichting gegeven over klagers juridische situatie en hij heeft klager gemeld dat hij beroep zou instellen tegen de bewaringsmaatregel, hetgeen mr. X vervolgens ook heeft gedaan. Het beroep tegen de bewaringsmaatregel is door de rechtbank te Utrecht behandeld ter zitting. Bij aanvang daarvan heeft klager de rechter medegedeeld dat hij niet wilde dat mr. X als zijn advocaat zou optreden. Het beroep tegen de bewaringsmaatregel is ongegrond verklaard.
Klacht
Mr. X heeft klager tegen diens kennelijke wil als advocaat bijgestaan en heeft zonder diens uitdrukkelijke machtiging een beroep ingediend tegen een beschikking inbewaringstelling en heeft klager [vervolgens tegen diens wil] in die procedure bijgestaan.
Overwegingen voorzitter
De voorzitter is van oordeel dat mr. X het in overeenstemming met art. 1.4. van de Regeling van de gefinancierde rechtshulp op het gebied van het vreemdelingenpiket in het hofressort Amsterdam tot zijn verantwoordelijkheid heeft gerekend om klager, zolang deze niet uit Nederland is verwijderd, persoonlijk rechtsbijstand te verlenen en er aldus op toe te zien dat de formaliteiten behorende bij de procedure in acht worden genomen. Niet valt in te zien op welke wijze de belangen van klager kunnen zijn geschaad doordat mr. X tegen de wens van klager in heeft voldaan aan zijn uit de genoemde regeling voortvloeiende verplichtingen.
Beslissing voorzitter
Verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Verzet
De (plaatsvervangend) voorzitter heeft ten onrechte en op onjuiste gronden de klacht ongegrond verklaard. Mr. X heeft klager schade berokkend doordat klager juist door het (door klager niet gewenste) handelen van mr. X (langer) in bewaring is blijven zitten.
Overwegingen
Art. 46h Advocatenwet bepaalt dat een klager binnen veertien dagen na de verzending van het afschrift daarvan in verzet kan komen tegen een beslissing waarin de voorzitter een klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard. In het onderhavige geval is het verzetschrift binnen die termijn door klager verzonden en is het ook ontvangen, echter niet door de raad maar door de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam. In de adressering van het verzetschrift door klager ontbreekt weliswaar het postbusnummer, maar uit de adressering blijkt wel dat het verzetschrift aan de raad is gericht. De raad acht het feit dat het verzetschrift niet meteen bij de juiste ‘raad’ is aangekomen daarom niet aan klager toe te rekenen en zal de datum waarop het verzetschrift bij de Raad voor de Kinderbescherming is aangekomen dan ook als datum van indiening hanteren. Nu die peildatum valt binnen de in art. 46h Advocatenwet genoemde termijn is het verzet dan ook ontvankelijk.
De raad volgt klager niet in zijn redenering dat het handelen van mr. X de kansen van klager om eerder vrij te komen heeft belet of nadelig heeft beïnvloed.
Voor het overige leiden de inhoud van het verzetschrift noch de overige stukken van het klachtdossier tot vaststelling van andere feiten, beschouwingen of gevolgtrekkingen dan die in de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter.
Beslissing
Verklaart het verzet ongegrond.
Noot
Een opvallende uitspraak, echter niet alleen vanwege de mildheid van de raad met betrekking tot de ontvankelijkheid, maar ook – en vooral – omdat Gedragsregel 9 lid 1, onder meer inhoudende dat de advocaat geen handelingen mag verrichten tegen de kennelijke wil van de cliënt, in het geheel niet ter sprake komt, ook niet in de beslissing van de voorzitter. Art. 1.4. van de regeling waarnaar de voorzitter verwijst, bepaalt dat de piketadvocaat ervoor verantwoordelijk is dat hij de vreemdeling, zolang deze niet uit Nederland is verwijderd, persoonlijk rechtsbijstand verleent. Naar mijn mening kan daar geen bijstand tegen de uitdrukkelijke wil van de vreemdeling op gebaseerd worden. In deze mening word ik gesterkt door het feit dat de regeling in art. 4.2. sub a en b aangeeft hoe te handelen als de vreemdeling geen advocaat wenst bij het gehoor: met het gehoor kan begonnen worden en de piketcentrale dient per fax ingelicht te worden.
HJdG