Om het risico van niet-ontvankelijkheid te beperken dat sinds 1 januari 2011 is vergroot: een overzicht van de uitspraken van de Hoge Raad over het nieuwe griffierechtenstelsel – en een blik vooruit op de komende landelijke rekening-courant en de Reparatiewet.

Door Karlijn Teuben en Sikke Kingma1

 

Tariefstructuur2

Het tarief van het griffierecht hangt af van drie factoren: de rechter waar de zaak speelt (sector kanton, rechtbank, gerechtshof, Hoge Raad), het financiële belang van de zaak en de identiteit van de partij: natuurlijke personen betalen minder dan rechtspersonen, maar on- en minvermogenden betalen het laagste tarief (dat overigens vooral in hoger beroep en cassatie nog steeds niet gering is). Personenverbanden zonder rechtspersoonlijkheid, zoals maatschappen en vennootschappen onder firma, vallen volgens de Hoge Raad ook onder het griffierecht voor rechtspersonen.[3] Bij de bepaling van het financiële belang gaat het om de hoogte van de vordering of het verzoek, behalve in onteigeningszaken: in eerste aanleg wordt daarin het griffierecht bepaald aan de hand van de aangeboden schadeloosstelling (art. 10 lid 2 Wgbz), maar in cassatie wordt uitgegaan van het tarief voor een zaak van onbepaalde waarde.

 

Niet in sommige insolventie-zaken…

In art. 4 Wgbz is vastgelegd dat voor sommige proceshandelingen in het geheel geen griffierecht verschuldigd is. Daaronder vallen handelingen die in elke zaak zouden kunnen voorkomen, zoals het indienen van een eis in reconventie, het instellen van incidenteel beroep of het indienen van een verzoekschrift in een lopende procedure. Maar ook voor bijvoorbeeld het indienen van een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen wordt geen griffierecht geheven. Hetzelfde geldt voor het doen van eigen aangifte tot faillietverklaring.

De Hoge Raad heeft daaraan toegevoegd dat ook bij het instellen van hoger beroep en cassatieberoep tegen (bekrachtiging van) een afwijzing tot toelating tot de schuldsanering niet hoeft te worden betaald. Het gaat hierbij immers in de regel om personen die gelet op hun schuldenlast minder financiële draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden, en die dus over onvoldoende financiële draagkracht beschikken om het in hoger beroep en in cassatie verschuldigde griffierecht te betalen. Weliswaar heeft de wetgever het heffen van hogere tarieven in hoger beroep en cassatie bedoeld als prikkel ter voorkoming van onnodig gebruik van de rechtspraak, maar die omstandigheid kan niet afdoen aan het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter.4 Wij nemen aan dat ook voor het instellen van hoger beroep tegen de afwijzing van de eigen aangifte tot faillietverklaring geen griffierecht verschuldigd is.

Niet verwonderlijk is dat volgens de Hoge Raad evenmin griffierecht verschuldigd is door de schuldenaar die beroep instelt tegen tussentijdse beëindiging van de op hem van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling (wat van rechtswege tot faillissement leidt).5 Het lijkt ons dat hetzelfde geldt voor de schuldenaar, wanneer het verzoek tot tussentijdse beëindiging is afgewezen, en de schuldeiser of bewindvoerder daartegen in beroep gaat.

 

… of in sommige familierechtszaken

Sommige relevante bepalingen staan niet in de Wgbz zelf, maar in de Regeling griffierechten burgerlijke zaken. Daarin worden specifieke procedures (vooral op het terrein van het personen- en familierecht) van griffierecht uitgezonderd. Een daarvan is de indiening van een verzoekschrift ‘strekkende tot en in verband met’ de ondertoezichtstelling van minderjarigen en de ontheffing of de ontzetting uit het gezag of voogdij over minderjarigen. Volgens de Hoge Raad valt ook het indienen van een verweerschrift in zo’n procedure onder de vrijstelling, en ook het instellen van hoger beroep of cassatie.6

 

Vermelding van hoogte griffierecht

In de dagvaarding moet de wederpartij worden aangezegd hoe hoog het griffierecht is dat hij bij verschijning verschuldigd is. Volgens de Hoge Raad brengt het niet-vermelden van het griffierecht in de dagvaarding nietigheid mee.7 Fatale gevolgen heeft dat overigens niet. Weliswaar kan geen verstek worden verleend op een dagvaarding met een nietigheidsgebrek, maar omdat niet aannemelijk zal zijn dat de dagvaarding als gevolg van het gebrek de wederpartij niet heeft bereikt, kan de fout met een herstelexploot worden rechtgezet (art. 121 Rv). De wetgever wil deze verplichting overigens (gelukkig) weer afschaffen, waarover hierna meer.

 

Betaling binnen vier weken

Het griffierecht is verschuldigd vanaf het begin van de procedure, en moet binnen vier weken zijn betaald. De termijn begint in dagvaardingsprocedures voor de eiser/appellant te lopen op de dag na de eerste roldatum, en voor de gedaagde/geïntimeerde op de dag na de dag van verschijning.[8] In verzoekschriftprocedures is de dag na indiening van het verzoekschrift of verweerschrift de eerste dag van de termijn. Daarmee wordt de betalingstermijn op dezelfde manier berekend als de meeste andere termijnen in het burgerlijk procesrecht.

 

Fataal, tenzij ‘onbillijkheid van overwegende aard’9

Wordt het griffierecht niet binnen de vierwekentermijn betaald, dan heeft dat onder de Wgbz (in beginsel) fatale consequenties voor de betrokken partij. Bij niet-tijdige betaling door de eisende partij is het gevolg ontslag van instantie van gedaagde (in de dagvaardingsprocedure), dan wel niet-ontvankelijkverklaring van eiser (in de verzoekschriftprocedure). Praktisch gesproken bestaat tussen deze twee sancties overigens geen relevant verschil; in beide gevallen is het ‘einde oefening’ voor eiser. Tegen de gedaagde die het griffierecht niet tijdig betaalt wordt verstek verleend (art. 139 Rv), maar dit verstek kan worden gezuiverd door het griffierecht alsnog te betalen (art. 142 Rv). In de verzoekschriftprocedure leidt niet-tijdige betaling van het griffierecht door verweerder ertoe dat diens verweerschrift buiten beschouwing wordt gelaten (art. 282a lid 3 Rv). De verweerder mag dan echter nog wel ter zitting mondeling verweer voeren: daarvoor is namelijk – zo heeft de wetgever bij de totstandkoming van de Wgbz uitdrukkelijk opgemerkt – geen griffierecht verschuldigd.10

Om de strenge consequenties die de Wgbz verbindt aan het niet op tijd betalen van het griffierecht iets te verzachten, bevat de wet ook een hardheidsclausule (neergelegd in art. 127a lid 3 Rv en art. 282 lid 4 Rv). Deze houdt in dat de rechter kan afzien van toepassing van de sanctie die de wet stelt op de niet-tijdige betaling van het griffierecht indien die toepassing ‘gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.’

 

Ziekte maakt termijnover-schrijding niet verschoonbaar

Geen grond voor toepassing van de hardheidsclausule zag de Hoge Raad in een geval waarin het griffierecht te laat was betaald doordat de medewerker van het betrokken advocatenkantoor enige tijd door ziekte afwezig was geweest.11 Het behoort volgens de Hoge Raad tot de verantwoordelijkheid van de advocaat om in zo’n geval maatregelen te treffen om de tijdige betaling van griffierechten veilig te stellen. Ziekte van de betrokken medewerker maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. De Hoge Raad toont zich met dit oordeel duidelijk strenger dan het Hof Arnhem,12 dat in een geval van een twee weken (!) durende computerstoring bij een advocatenkantoor wel toepassing gaf aan de hardheidsclausule. Les van het arrest van de Hoge Raad is in elk geval dat een advocatenkantoor dat te maken krijgt met ‘interne’ perikelen die de betaling van griffierechten vertragen of verhinderen, zelf (en zo snel mogelijk) een oplossing zal moeten vinden om de tijdige betaling van griffierechten te verzekeren.

 

Rekening-courant redt

De eerste cassatiezaak waarin de Hoge Raad wel aanleiding zag voor toepassing van de hardheidsclausule, betrof een geval waarin (het kantoor van) de cassatieadvocaat van de eisende partij een rekening-courant bij de Hoge Raad aanhield.13 Door een administratieve vergissing bij de griffie van de Hoge Raad werd het griffierecht pas na het verstrijken van de vierwekentermijn in deze rekening-courant geboekt. In de omstandigheid dat het kantoor van de betrokken advocaat bij brief aan de griffie van de Hoge Raad had verzocht om in alle zaken van het kantoor het griffierecht via de rekening-courant in rekening te brengen, vindt de Hoge Raad aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule. Met de genoemde brief heeft de advocaat namelijk volgens de Hoge Raad alles gedaan wat nodig is om een tijdige betaling van het griffierecht te bewerkstelligen; dat het griffierecht toch niet tijdig in de rekening-courant is geboekt is uitsluitend aan de griffie van de Hoge Raad toe te rekenen.

Voor advocaten die een rekening-courantverhouding met een of meer gerechten aanhouden, is deze beslissing van de Hoge Raad vermoedelijk een behoorlijke geruststelling. Met toepassing van deze beslissing zou een eventuele te late afboeking van het griffierecht in de rekening-courant in verreweg de meeste gevallen geen fatale consequenties moeten hebben, zeker niet als het betrokken gerecht tevoren via een algemene brief wordt verzocht om het griffierecht in alle zaken van de betrokken advocaat (of kantoor) via de rekening-courant af te handelen.

Een verdere verbetering op dit punt is te vinden in de Landelijke regeling rekening-courant griffierechten, die inmiddels is gepubliceerd.14 Doel van deze regeling (nog niet in werking getreden) is de invoering van een landelijk rekening-courantsysteem in de loop van 2012. Via deze landelijke rekening-courant kunnen dan alle griffierechten (niet alleen in civiele zaken maar ook in belasting- en bestuursrechtzaken) worden voldaan. Artikel 7 van de regeling bepaalt dat bij het aanhouden van een landelijke rekening-courant, het verschuldigde griffierecht wordt beschouwd te zijn betaald onmiddellijk nadat dit recht verschuldigd is. Met inwerkingtreding van deze bepaling biedt het aanhouden van een (landelijke) rekening-courant dus de zekerheid dat het griffierecht steeds tijdig wordt betaald.

 

Advocaat wordt geacht de wet te kennen

De Hoge Raad heeft zich inmiddels ook nog in een aantal andere zaken uitgesproken over de toepassing van de hardheidsclausule bij te late betaling van het griffierecht. Daarbij hanteert de Hoge Raad als vast uitgangspunt dat partijen in cassatie altijd worden vertegenwoordigd door een advocaat, die zonder meer geacht moet worden op de hoogte te zijn van de wettelijke termijnen voor betaling van het griffierecht en de verstrekkende consequenties die de wet verbindt aan te late betaling. (Naar wij menen zal ditzelfde overigens hebben te gelden voor advocaten in feitelijke instanties.) De enkele omstandigheid dat in de nota voor het griffierecht niet wordt gewezen op de betalingstermijn of op de consequenties bij overschrijding van die termijn, acht de Hoge Raad daarom onvoldoende voor toepassing van de hardheidsclausule.15

 

Geen nota is geen excuus

Ook de omstandigheid dat geen nota of aanmaning voor het griffierecht is ontvangen, is niet voldoende voor toepassing van de hardheidsclausule. De Hoge Raad gaat ook hier uit van de deskundigheid van de advocaat, die op de hoogte moet worden geacht te zijn van de eisen van de Wgbz. De advocaat die geen nota voor het griffierecht ontvangt, moet zelf tijdig actie ondernemen om aan de gegevens te komen die noodzakelijk zijn voor betaling van het griffierecht.16 De Hoge Raad sluit zich hiermee aan bij de lijn die in de lagere rechtspraak al werd gevolgd.

 

… maar onjuiste mededelingen van griffie wel

Dat wordt echter anders wanneer in een door het gerecht verzonden nota (of aanmaning) voor het griffierecht onjuiste mededelingen zijn gedaan. Zo zag de Hoge Raad wel grond voor toepassing van de hardheidsclausule in een geval waarin door de gerechtelijke administratie ná het verstrijken van de termijn voor betaling van het griffierecht, aan de betrokken partij nog een brief was gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van die brief moest zijn betaald en met vermelding van de consequenties van non-betaling. Ook al had de betrokken (cassatie)advocaat behoren te weten dat die mededelingen onjuist waren, de rechtzoekende mag volgens de Hoge Raad niet de dupe worden van dit soort onjuiste mededelingen, die sinds de invoering van de Wgbz stelselmatig (want via ‘voorgedrukte standaardbrieven’, zo overweegt de Hoge Raad) zijn gedaan door de gerechtelijke administraties.17 Een vergelijkbaar oordeel velde de Hoge Raad in een zaak waarin van de zijde van de Hoge Raad zelf verwarring was gewekt omtrent de termijn voor betaling van het griffierecht.18

 

Verplicht horen van partijen

Hoe kan de rechter op de hoogte worden gebracht van omstandigheden die toepassing van de hardheidsclausule kunnen rechtvaardigen? De Wgbz gaat er namelijk van uit dat wanneer het griffierecht niet op tijd wordt betaald, de rechter direct toepassing kan geven aan de door de wet voorgeschreven consequenties en voorziet niet in een verplichting voor de rechter om partijen voorafgaand daaraan te horen. In zijn conclusie voor het arrest van 4 november 2011 (LJN: BQ4182) heeft A-G Huydecoper bepleit dat wanneer wordt geconstateerd dat het griffierecht niet tijdig is betaald, de betrokken partij de gelegenheid zou moeten krijgen om zich binnen een termijn van twee weken hierover uit te laten. Daarbij kan hij dan ook een beroep op de hardheidsclausule doen en de omstandigheden naar voren brengen die toepassing van die clausule zouden moeten rechtvaardigen.

De Hoge Raad heeft zelf sindsdien deze aanpak gevolgd, en heeft inmiddels bepaald dat ook de rechter in feitelijke instanties verplicht is om de niet-betalende partij zich eerst te laten uitlaten over dit verzuim, voordat daaraan (eventueel) consequenties kunnen worden verbonden.[19] Laat de rechter dit na, dan is dat een grond voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van art. 127a lid 4 en art. 282a lid 5 Rv.

 

Griffierecht en recht op toegang tot rechter

In een cassatieprocedure waarin de eisende partij het griffierecht niet had voldaan, werd geprobeerd de fatale consequenties daarvan af te wenden met een beroep op het recht op toegang tot de rechter (art. 6 EVRM).20 Het ging om een vennootschap die door de rechtbank en het hof failliet werd verklaard, en daartegen in cassatie opkwam maar het verschuldigde griffierecht van 710 euro niet voldeed. Betoogd werd dat de vennootschap, die immers failliet was, niet in staat was dit bedrag te betalen. De Hoge Raad oordeelt, onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van het EHRM, dat griffierechten een beperking op het recht op toegang tot de rechter opleveren die in beginsel toelaatbaar is, zolang het recht op toegang tot de rechter niet in de kern wordt aangetast. Van dit laatste kan sprake zijn als een partij niet in staat is het verschuldigde griffierecht te betalen. In casu achtte de Hoge Raad dit echter niet aangetoond. De Hoge Raad wees er daarbij onder meer op dat niet was gebleken dat andere belanghebbenden – zoals de bestuurders of aandeelhouders van de vennootschap – niet in staat waren om het griffierecht van de vennootschap te voldoen, of daaraan bij te dragen.

 

Blik vooruit: Reparatiewet

Inmiddels ligt een wetsvoorstel voor een Reparatiewet bij de Tweede Kamer, waarin allerlei onvolkomenheden in de wet worden hersteld.21 Verder wordt een deel van de door de Hoge Raad ontwikkelde regels expliciet in de wet vastgelegd. Maar daarnaast bevat de Reparatiewet ook een aantal echte veranderingen. Een in de praktijk opvallende – en volgens ons toe te juichen – wijziging is dat voortaan niet meer de hoogte het griffierecht van de wederpartij zal hoeven worden aangezegd, maar dat volstaan kan worden met verwijzing naar een vindplaats van de tabel in de bijlage bij de wet.

Verder wordt een extra hardheidsclausule ingevoerd om de machtspositie van de financieel krachtiger partij die misbruik maakt van die positie zo veel mogelijk te voorkomen: de rechter kan bij het uitspreken van de proceskostenveroordeling de veroordeling van de verliezende partij in het griffierecht van de winnende partij matigen, als de proceshouding van de winnende partij daartoe aanleiding geeft. Een voorbeeld van een dergelijke proceshouding is volgens de memorie van toelichting het rauwelijks dagvaarden, zonder eerst geprobeerd te hebben op een minnelijke wijze uit het geschil te komen, of het enkel procederen ter verkrijging van een executoriale titel bij voorbaat, voor het geval een al overeengekomen betalingsregeling niet zal worden nagekomen.

 

 

 

Noten:

1. Cassatieadvocaten bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn en kernredacteuren van cassatieblog.nl.

13. HR 21 oktober 2011, LJN: BS1687.

14. Stcrt. 2011, 22131.

20. HR 27 januari 2012, LJN: BV2020.

 

Download artikel als PDF

Advertentie