Advocaten worden steeds vaker geconfronteerd met cliënten op wie de vooruitbetaalde griffierechten niet meer te verhalen zijn. ‘Ik was ooit in één jaar 40.000 euro kwijt aan voorgeschoten griffierechten.’

 

De verontwaardiging is niet gespeeld. Op de netwerksite LinkedIn debatteren advocaten al een tijdje over de vraag waarom de gerechten de griffierechten niet rechtstreeks bij de justitiabelen in rekening brengen. Zoals Roger Kaas (Kalbfleisch advocaten, Amsterdam) het treffend verwoordt: ‘Waarom moeten advocaten als incassobureau voor de overheid fungeren? Laat de overheid dat zelf doen.’ Kaas staat niet alleen – de meerderheid van de deelnemers aan deze internetdiscussie denkt er zo over.

Het gegeven dat advocaten de griffierechten moeten voorschieten en het later maar zien te verhalen op de cliënt, zit de advocatuur meer en meer dwars. Zeker nu ook kantoren in dit economische klimaat beter op de centen moeten passen en nu meer burgers financiële problemen hebben, voelt dat betalingssysteem als extra belastend. En daar komt de aangekondigde verhoging van de griffierechten nog bovenop, waardoor het debiteurenrisico voor de advocatuur nog zwaarder wordt. ‘Het wordt steeds moeilijker om je geld te innen’, heeft Math Tonnaer (Arttax Advocaten – Belastingkundigen, Geleen) ervaren. ‘Ik hoor dat ook van collega’s. En het wordt óók moeilijker bij grote partijen.’

Tonnaer krijgt bijval van Hans Groenewegen, directievoorzitter van Groenewegen en Partners Gerechtsdeurwaarders. ‘We hebben veel opdrachtgevers in de advocatuur en merken dat advocatenkantoren de laatste jaren meer incasso-opdrachten uitzetten. Aanzienlijk meer. Dat betreft het honorarium maar óók de niet-betaalde griffierechten.’ Volgens Tonnaer speelt dit probleem al langer, maar hebben advocaten altijd gedacht: zo is het nu eenmaal en we gaan er in mee. ‘Maar het probleem is sinds 2010 verscherpt met art. 28 Wet griffierechten burgerlijke zaken – en het zal erger worden als de griffierechten verder worden verhoogd.’

Artikel 28 bepaalt dat de advocaat medeaansprakelijk is voor de inning van de griffierechten. Tonnaer: ‘Met dit artikel wilde de wetgever, op voorspraak van de rechterlijke macht, het debiteurenrisico afwentelen. Advocaten zijn rijk, zo werd geredeneerd, die kunnen dat best voorschieten. Hún probleem werd zo over de schutting gegooid en wij mogen het oplossen.’

Tonnaer vermoedt zelfs dat deze bepaling is strijd is met art. 6 EVRM, dat burgers de toegang tot een onafhankelijke rechter garandeert. ‘Onder die onafhankelijkheid valt wat mij betreft ook de advocatuur. Maar onze vrijheid en onafhankelijkheid is in het geding als wij een conflict hebben met een cliënt over de betaling van de griffierechten. Het wordt tijd dat de Europese rechter hierover een uitspraak doet. Bovendien: artikel 28 gaat over medeaansprakelijkheid maar daarmee zijn advocaten nog niet hoofdelijk aansprakelijk. Er is dus geen goede wettelijke basis om advocaten te dwingen de griffierechten voor te schieten.’

 

Debiteurenrisico

Een veelgehoorde tip onder advocaten is: zeg dan je rekening-courant bij de rechtbank op, dan worden de griffierechten tenminste niet stante pede afgeschreven. De rechtbank stuurt dan een nota die binnen 28 dagen moet zijn voldaan. Die tijd kan worden gebruikt om de cliënt aan te sporen de griffierechten te betalen, zodat de advocaat dat bedrag niet hoeft voor te schieten.

Tonnaer heeft een rekening-courant bij de Rechtbank Maastricht – en dat bevalt niet. ‘Het is prettig voor cliënten natuurlijk, maar niet voor mij. Soms schiet je, nadat je een zaak hebt aangebracht, een paar duizend euro voor, en dat moet je maar zien te verhalen op je cliënt. Het wordt dan míjn debiteurenrisico terwijl ik met dat financieel belang niets te maken heb.’

Opzeggen van zijn rekening-courant is voor hem geen optie, want het heeft ook voordelen: je weet dat de griffierechten op tijd zijn betaald. En ondanks de goedbedoelde adviezen van advocaten aan advocaten, lijken weinigen die tip te hebben opgevolgd. Het is bij aangekondigde dreigementen gebleven, zo blijkt uit een rondgang langs enkele rechtbanken. ‘We hebben geen enkele opzegging genoteerd’, zegt een woordvoerder van de Rechtbank Rotterdam. Bij de Rechtbank Roermond: idem dito. Ook de Rechtbank Arnhem zegt geen afname te bespeuren. ‘Er is wel wat gemor maar de toegang tot de rechter die met de rekening-courant is gegarandeerd, weegt kennelijk zwaarder’, zegt een controller. In Leeuwarden hebben ze wel een verschuiving geconstateerd. ‘Een enkeling is afgevallen omdat die het te ingewikkeld vond’, zegt een medewerker van de afdeling Financiën. ‘Het ís ook wat lastiger onder de nieuwe regels. Maar aan de andere kant hebben we ook tientallen rekeningen-courant erbij gekregen, met name van kantoren buiten het arrondissement, die na de afschaffing van het procuraat ook hier kunnen procederen. Die wilden niet het risico lopen dat ze te laat zijn met het betalen van de griffierechten.’ De rekening-courant, soms verguisd door advocaten, blijkt nog onverminderd populair.

Het gaat advocaten als Tonnaer dan ook niet zozeer om de rekening-courantverhouding, maar om het ‘systeem’. Dát wordt als oneerlijk ervaren, waarbij vooral kleine kantoren het moeilijk hebben of het moeilijk kunnen krijgen. Zoals Emily de Bonth, een eenpitter uit Schijndel, die vooral familie- en vreemdelingenzaken doet. Ze heeft geen rekening-courant en krijgt dus een factuur van de rechtbank. ‘Die is op mijn naam gesteld dus ik moet betalen. Maar het lukt me meestal wel om het binnen vier weken van mijn cliënt te ontvangen.’ Desondanks vindt ze het een merkwaardig systeem: ‘Laat ik een termijn verstrijken door griffierechten niet te betalen, dan is dat klachtwaardig. Ik kan me er niet op beroepen door te verweren: maar mijn cliënt heeft me niet betaald.’

 

Gedragsverandering

Maar het kan ook anders. ‘Ik zeg al jaren tegen cliënten dat ik geen bank ben en dat zij derhalve de kosten van derden vooraf dienen te voldoen’, zegt Robert Oosthout (Oosthout Advocatuur, Leiden). ‘Die hebben daar geen probleem mee. Het is een kwestie van eenduidig gedurende een langere tijd je standpunt communiceren en er ook naar handelen.’ En Sander Arts (Singel Advocaten, Breda) zegt: ‘Gewoon je cliënt duidelijk informeren dat het griffierecht tijdig moet worden betaald. Zo niet, dan helaas. Het heeft mij jaren gekost, maar nu is bij mij ook het systeem: geen voorschot, niet stellen.’

Dat zijn mannen naar Groenewegens hart. De directievoorzitter van een van ’s lands grootste incasso- en gerechtsdeurwaardersorganisaties vindt dat advocaten veel zelf kunnen doen om debiteurenrisico’s voor te blijven. ‘De noodzaak om strikte financiële condities te stellen en waarborgen in te bouwen is in dit economische klimaat toegenomen. Maar dat wordt in de advocatuur nog niet breed opgepikt. Een advocaat zou al bij het eerste gesprek aan de cliënt moeten vragen: kunt u het wel betalen? Hoe dan? En dat zou ook moeten worden gecheckt. Ja, dat vereist een gedragsverandering. Advocaten duiken nu snel het juridische traject in om cliënten te helpen maar stellen zich niet altijd even zakelijk op. Ik snap dat ook wel een beetje: het gaat om een vertrouwensrelatie en dat gaat niet altijd samen met een commerciële instelling.’ Maar toch moet dat kunnen, denkt Groenewegen: een advocaat moet snel kunnen inschatten of een procedure voor de rechtbank moet worden gevoerd en welke kosten daaraan zijn verbonden. ‘Dat moet je direct helder communiceren. Vraag een voorschot op je werk: dat doet de aannemer die bij jou thuis een klus komt uitvoeren toch ook? Het doet er even niet toe of dat voorschot is bedoeld voor de betaling van de griffierechten, er kan ook een deel van het honorarium in zitten. Cliënten snappen dat heel goed.’

Misschien zouden ze wel wíllen betalen, oppert Math Tonnaer, maar kúnnen ze dat niet. De goedbedoelde adviezen van Groenewegen blijven dan een beetje in het luchtledige hangen, vermoedt hij. Want het tuchtrecht begint al snel als een juk om de toga te knellen. ‘Heb je ook maar één vinger voor je cliënt uitgestoken, dan gaat Gedragsregel 5 werken. Heb je naar de cliënt geluisterd, dan ben je begonnen met de opdracht. Niet stellen betekent dus: een klacht. Zelfs als je een ontbindende voorwaarde in de overeenkomst tot opdracht hebt opgenomen: je moet de griffierechten betalen. Sterker: als je je terugtrekt omdat je cliënt niet wil betalen, dan moet jij alsnog de griffierechten afrekenen. De Orde – en daarmee het tuchtrecht – staat ver af van de realiteit. De tijd waarin deze regels zijn bedacht ligt twintig jaar achter ons. Laat de advocaat vrij en ondernemer zijn en de relatie met de cliënt zelf bepalen. Bevalt het niet, de volgende deur staat open.’

 

Verhaalbaarheid

Dat dit laatste vaker zal voorkomen, blijkt wel uit de woorden van Groenewegen. ‘We zien over de hele linie een teruglopende betalingsmogelijkheid – dat is wat anders dan een teruglopende betalingsmoraal. Vaak kúnnen klanten niet betalen. Dat betekent dat een inschatting maken van de verhaalbaarheid van de onkosten alleen maar belangrijker wordt.’

Daar hoeft het echter niet bij te blijven, denkt Groenewegen. ‘De inning van onbetaalde facturen wordt op advocatenkantoren niet altijd even handig opgepakt. Een belangrijke regel is: hoe jonger de vordering, des te groter de kans op betalen. Op kantoren pruttelt de inning vaak een tijdje door. De boekhouding stuurt het door naar de behandelend advocaat of een partner en dan komt de vordering vaak na verloop van tijd weer terug bij de boekhouding. Ik zeg niet dat je vorderingen eerder uit handen moet geven aan deurwaarders, je kunt als kantoor ook veel zélf doen, door bijvoorbeeld in je bedrijf één persoon met deze materie te belasten en hem goed te equiperen.’

Dat advies is des te belangrijker na een verloren zaak. Groenewegen: ‘We zien inderdaad dat dan nog slechter wordt betaald dan bij een gewonnen zaak. Je stapt toch naar een advocaat met het idee dat jij het recht aan je zijde hebt. De verwachtingen zijn hooggespannen. Als je je zaak toch verliest, en je krijgt daar bovenop nog eens een nota van een paar duizend euro, dan doet dat twee keer pijn – ook in financiële zin.’

Méér dan dat, vindt Math Tonnaer. Ook de advocaat kan die pijn voelen. ‘In mijn slechtste jaar was ik 40.000 euro kwijt aan griffierechten die ik wel aan de rechtbank had betaald, maar nooit heb kunnen innen – ook niet nadat ik er procedures over had gevoerd. Ze kónden gewoon niet betalen.’

Maar hij begrijpt waar het systeem vandaan komt. ‘Advocaten zijn het doorgeefluik van de rechterlijke macht. Ik snap de overheid wel: nu hebben ze vijftienduizend debiteuren, anders zouden ze er miljoenen hebben. We hebben geen keuze: we móéten betalen. Het systeem dwingt ons ertoe om met cliënten in conflict te komen. Op één terrein zou ik het gerechtvaardigd vinden als advocaten dergelijke sommen voorschieten: als je kansloos procedeert. Bij misbruik van procesrecht is het terecht dat je het debiteurenrisico draagt. Maar we moeten niet worden misbruikt dóór dat procesrecht.’

 

Orde: ‘Stroppenpot’

Volgens advocaat Emily de Bonth had de Orde in het wetgevingsproces de betaalverplichting voor advocaten afgezwakt moeten krijgen, of een centraal incassosysteem moeten opzetten.’ En advocaat Math Tonnaer: ‘De Orde is een bestuursorgaan, die gaat zich niet verzetten tegen andere overheden. Maar de Orde kan de gedragsregels aanpassen: als je de griffierechten niet voorschiet, kan je tuchtrechtelijk niets worden verweten. Of de Orde moet zich hard maken voor een Centraal Bureau Inning Griffierechten, in navolging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau.’

Wij kennen de discussie over het debiteurenrisico, zegt Adrienne Hoevers, senior beleidsadviseur bij de landelijke Orde. En het probleem is niet nieuw, want ook de Wet tarieven burgerlijke zaken bevatte al de medeaansprakelijkheid van advocaten voor het griffierecht (art. 16 Wtbz). ‘Het probleem is wel nijpend geworden doordat per 1 januari 2011 ook voor civiele zaken inning aan de poort is ingevoerd, met als sanctie niet-ontvankelijkheid of verstek. Bovendien zijn de tarieven voor het griffierecht in het afgelopen jaar al fors verhoogd, en zullen die nog hoger worden als het lopende wetsvoorstel wordt aangenomen. Dan kan de financiële schade voor advocaten enorm oplopen. Voor advocaten die op toevoeging procederen komt daar het risico bij dat hun cliënt ook de eigen bijdrage niet betaalt.’

De Orde vindt, aldus Hoevers, het principieel onjuist dat advocaten het debiteurenrisico dragen voor het griffierecht. ‘Dat zou bij de rechtspraak of de overheid horen te liggen. Daarom stelt de Orde voor dat de rechtspraak of de overheid een fonds of ‘stroppenpot’ inricht. Dit fonds staat dan garant voor het griffierecht dat een advocaat niet van zijn cliënt kan terugkrijgen, mits hij kan aantonen dat zijn cliënt ondanks herhaalde aanmaningen niet betaalt.’ Dit fonds zou vervolgens het CJIB kunnen inschakelen om het uitgekeerde griffierecht bij de cliënt terug te vorderen.

Het tuchtrecht is niet zo streng als wordt gedacht, stelt Hoevers. ‘Als een advocaat zijn cliënt er tijdig schriftelijk op wijst dat hij het griffierecht op tijd moet betalen, en daarbij tevens wijst op de gevolgen van te laat betalen, dan is een advocaat niet verplicht om het griffierecht voor te schieten. Het risico voor bijvoorbeeld niet-ontvankelijkheid ligt dan bij de cliënt.’ In de praktijk blijft het echter een probleem dat het griffierecht ook bij niet-ontvankelijkheid verschuldigd is, wat mede is verergerd door de inning aan de poort. En bij een rekening-courant wordt het griffierecht automatisch van de rekening van de advocaat afgeschreven. Hoevers: ‘Het is belangrijk dat hiervoor een oplossing komt. Die kan bestaan uit schrappen van de medeaansprakelijkheid en/of het instellen van de stroppenpot.’

 

Michel Knapen

Advertentie