Op 4 mei was de Vordense afdeling van het Comite 4 en 5 mei van plan tien Duitse soldaten (mee) te herdenken. Federatief Joods Nederland (FJN) slaagde in een kort geding de herdenking van de Duitse soldaten te voorkomen. Deze uitspraak leidde tot grote maatschappelijke instemming. Zo vindt de oorlogscorrespondent en vaandeldrager Arnold Karskens het vanzelfsprekend dat ‘de vijand’ niet op ‘zijn’ 4 mei wordt herdacht. Een houding die, naar zijn zeggen, ingegeven is door het verzetsverleden van zijn familie. De ‘oorlogschroniquer’ zoals hij zichzelf noemt, is illustratief voor een groot onbegrip van de uitspraak van de voorzieningenrechter.

FJN vordert een de facto algeheel verbod van de dodenherdenking. De begraafplaats moet worden afgesloten alsmede moet belet worden dat de Duitse oorlogsgraven bezocht worden. De voorzieningenrechter wijst – terecht – deze disproportionele eis af. De rechter laat in het midden of de herdenking een ontoelaatbare inmenging in de vrijheid van de aanwezigen vormt. Letterlijk stelt de rechter dat een controverse over wie er openlijk herdacht mogen worden, niet mag leiden tot een streep door de traditionele dodenherdenking.

De onrechtmatigheid van de herdenking zit in de omstandigheid dat de gemeente Vorden op het laatste moment heeft besloten tot de herdenking. De gemeente had zich moeten realiseren dat het herdenken van Duitse soldaten niet vanzelfsprekend bij de oudere generaties op instemming kan rekenen. De gemeente heeft volgens de rechter niet aannemelijk gemaakt dat er ook maar iets is gedaan aan het verwerven van draagvlak of zelfs een openbare behandeling in de gemeenteraad. Kort en goed: de herdenking valt iedereen rauw op het dak en meer consideratie was, zeker gelet op de gevoeligheden, gepast geweest.

FJN heeft aangekondigd alle dodenherdenkingen in 2013 waarbij Duitse soldaten worden herdacht te bevechten. Complicerend is dat de FJN niet tegen de organiserende comités kan procederen, maar tegen de individuele gemeenten. De wijze van herdenking zelf kan daarbij moeilijk ter discussie staan. De rechtsvraag is in hoeverre de gemeenten tegen het herdenken van Duitse soldaten mogen en moeten optreden, dan wel aan zo’n herdenking mogen meewerken. Daarvoor is van belang dat er een besluit in de zin van de AWB moeten zijn waaraan de rechter, in casu een voorzieningenrechter, marginaal kan toetsen. De rechter moet de vraag beantwoorden of een in redelijkheid handelend gemeentebestuur kan afzien van een verbod dan wel besluiten tot medewerking aan of bijwoning van een dodenherdenking die ook de Duitse soldaten omvat. Aan de orde is dus niet een verbod van een voorgenomen algemene (traditionele) herdenking maar de toelaatbaarheid van een vorm van medewerking aan een nieuwe, niet voldoende gecommuniceerde vorm van herdenking. Een nuance die Karskens jammer genoeg niet maakt.

Harry Veenendaal

Download artikel als PDF

Advertentie