Een Delta-advocaat is eigenlijk een heel gewone advocaat. Ik leg dat uit.
Het fenomeen van de advocaat in dienst van een werkgever/niet-advocaat kreeg bij introductie in de jaren negentig de aanduiding ‘Cohen-advocaat.’ Een bij Akzo werkzame Cohen-advocaat kreeg op 14 september in 2010 van het EU-hof te horen dat hij zijn cliënt niet met zijn verschoningsrecht mocht beschermen. Kort gezegd was dat omdat de kernwaarde van onafhankelijkheid van de beroepsuitoefening onvoldoende gewaarborgd is als je cliënt ook je baas is. De Cohen-advocaat ging voortaan als de Akzo-advocaat door het leven.
Die Europese rechtspraak is nu getransponeerd naar de commune Nederlandse rechtspraak door een uitspraak van de Rechtbank Groningen van 28 februari jl. Daarin is beslist dat de overwegingen en het oordeel van het Europese Hof één op één door de Nederlandse rechter worden overgenomen. De Akzo-advocaat heet voortaan Delta-advocaat. Het wachten is nu op toetsing in cassatie. Om de (wacht)tijd te doden overpeinsde ik het volgende.
De uitspraken hebben als vertrekpunt – tenminste schijnbaar – de bijzondere positie van de advocaat in dienstbetrekking. Je moet je afvragen of dat juist is nu het gaat om het belang van de cliënt en om diens recht op vertrouwelijkheid.
Het belang dat wordt beschermd met beroepsgeheim en verschoningsrecht is het belang van de cliënt om met zijn advocaat relevante informatie te delen onder een onverbreekbaar zegel van vertrouwelijkheid. En dus niet enig eigen belang van de advocaat.
Dat de ’toevertrouwer’ die zekerheid wel wordt gegund in een opdrachtrelatie met een advocaat en niet in het geval van andere rechtsadviseurs is omdat de advocaat door zijn eed en door gedragsrechtelijke controle als bijzonder gekwalificeerd vertrouwenspersoon geldt. Maar dat doet er niet aan af dat het beschermde belang uitsluitend het cliëntenbelang is.
Het belang dat in Akzo en Delta niet gehonoreerd werd, is dus het belang van de cliënt-werkgever. In essentie is beslist dat deze bijzondere klantensoort de bescherming moet derven die een advocatencliënt in het algemeen wel toekomt. De aanleiding voor de opheffing van de vertrouwelijkheid is dus de werkgevers-hoedanigheid van de cliënt. De ontkrachting van het verschoningsrecht is pas een gevolg daarvan. Dat is ook zuiver: het ontnemen van het belang aan de werkgever/cliënt is alleen gerechtvaardigd om een reden die in diens eigen risicosfeer ligt.
In dat licht bezien is de Akzo-/Delta-advocaat een heel gewone advocaat (net zo gewoon als de advocaat die om andere redenen, bijvoorbeeld overmacht, zijn beroepsgeheim aan een ander belang ondergeschikt moet maken). Het is de eigenaardigheid van zijn cliënt die het verschil maakt – met cliënten van een andere soort. Daar zou het in cassatie – mede – om moeten gaan.