De wet normering buitengerechtelijke incassokosten treedt binnenkort in werking. Met de wet is primair beoogd consumenten te beschermen tegen onredelijke incassokosten. Wat staat er te veranderen?
Het wetsvoorstel, waarmee de Eerste Kamer in maart dit jaar instemde, zorgt met ingang van 1 juli voor een sterke wijziging en uitbreiding van art. 6:96 BW.[1] Ik geef de volledige tekst van het artikel weer zoals dat binnenkort geldt en zet daarna de veranderingen op een rij.
1. Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfde winst. (ongewijzigd);
2. Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking: (ongewijzigd;)
a. Redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust mocht worden verwacht; (ongewijzigd);
b. Redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid; (ongewijzigd);
c. Redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. (ingekort);
3. Lid 2 onder b en c is niet van toepassing voor zover in het gegeven geval krachtens artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn. (‘nieuw’);
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de vergoeding van kosten als bedoeld in lid 2 onder c. Van deze regels kan niet ten nadele van de schuldenaar worden afgeweken indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. In dit geval mist artikel 241, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toepassing. (nieuw);
5. De vergoeding volgens de nadere regels als bedoeld in lid 4, eerste volzin, kan indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, eerst verschuldigd worden nadat de schuldenaar na het intreden van het verzuim, bedoeld in artikel 81 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, waaronder de vergoeding die in overeenstemming met de nadere regels wordt gevorderd, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning. (nieuw);
6. Indien een schuldenaar voor meer dan een vordering door een schuldeiser kan worden aangemaand als bedoeld in lid 5, dan dient dit in één aanmaning te geschieden. Voor de berekening van de vergoeding worden de hoofdsommen van deze vorderingen bij elkaar opgeteld. (nieuw).
Nadere regels (lid 4 eerste zin): Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
Het nieuwe lid 4 bevat de wettelijke basis voor de algemene maatregel van bestuur (Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, hierna: het besluit) waarin de normering van buitengerechtelijke kosten concreet is geregeld.[2] Dat wil zeggen: het besluit bevat een staffel aan de hand waarvan het bedrag kan worden berekend dat maximaal aan buitengerechtelijke kosten in rekening mag worden gebracht. Het besluit heeft overigens alleen betrekking op uit overeenkomsten voortvloeiende verbintenissen tot betaling van een geldsom. Het besluit geldt onder meer niet voor vorderingen tot schadevergoeding.[3] Met dien verstande dat wanneer de verbintenis tot vergoeding van schade is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst en de buitengerechtelijke kosten worden gemaakt ter incasso van het in die vaststellingsovereenkomst neergelegde bedrag het besluit wel van toepassing is. Dat is ook het geval wanneer de uit een overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom is omgezet in een tot vervangende schadevergoeding in de zin van art. 6:87 BW. Dit is gedaan om te voorkomen dat door omzetting van de oorspronkelijke verbintenis de schuldeiser zich aan het besluit zou kunnen onttrekken.[4]
De vraag wat redelijk is behoort ten aanzien van de op grond van het besluit berekende (maximale) vergoeding voor buitengerechtelijke kosten tot het verleden. Deze vergoeding wordt op voorhand redelijk geacht.[5] Ongeacht het aantal[6] incassohandelingen of door wie die zijn verricht.[7] Matiging van de vergoeding is niet mogelijk.[8]
In het wetgevingstraject was aanvankelijk het uitgangspunt gekozen dat het besluit slechts betrekking zou hebben op vorderingen tot maximaal 25.000 euro.[9] Die grens heeft de minister laten vallen.[10] Het maximumbedrag dat op grond van het besluit aan buitengerechtelijke kosten in rekening mag worden gebracht bedraagt 6775 euro voor vorderingen van 1 miljoen euro (of meer).[11] Het minimumbedrag ligt op 40 euro.[12]
De maximumvergoedingen kunnen niet worden ‘opgeplust’ door naast of in plaats van buitengerechtelijke kosten bijvoorbeeld (hogere) administratiekosten, registratiekosten, of beheerskosten in rekening te brengen. De op grond van het besluit berekende (maximale) vergoeding omvat alle incassohandelingen, ongeacht de benaming daarvan.[13] Ook is het niet mogelijk om via de weg van het boetebeding een bedrag aan buitengerechtelijke kosten in rekening te brengen dat uitstijgt boven de maximale vergoeding.[14] Wel kan de schuldeiser op de schuldenaar de btw verhalen die hij eventueel doorberekend heeft gekregen door een voor de incasso van de vordering ingeschakelde derde wanneer hij die btw niet in verrekening kan brengen.[15]
De buitengerechtelijke kosten worden berekend over de ‘hoofdsom’ oftewel over de hoogte van de te innen vordering.[16] Denkbaar is daarbij dat in de hoofdsom bijvoorbeeld administratiekosten zijn begrepen. Die kosten zijn dan echter verbonden aan het sluiten van de overeenkomst en vallen mijns inziens buiten de reikwijdte van de onderhavige regeling. Verder blijft de wettelijke rente buiten beschouwing. Dat wil zeggen: die moet wel betaald worden maar heeft geen invloed op de hoogte van de maximale incassovergoeding. Achterliggende reden is geweest dat wanneer de rente zou worden ‘meegenomen’ het op grond van de staffel berekende bedrag aan buitengerechtelijke kosten er elke maand anders uit zou kunnen zien. Dat werd onwenselijk geacht.[17] Is de debiteur echter meer dan een jaar in verzuim dan kan de over het voorbije jaar verschuldigd geworden wettelijke rente bij de hoofdsom worden opgeteld. Alsdan kunnen de buitengerechtelijke kosten opnieuw berekend worden.[18]
Dwingend recht ten aanzien van consumenten (lid 4, tweede zin)
Van het besluit kan ten aanzien van consumenten niet worden afgeweken. Dat wil zeggen: niet in voor hen nadelige zin. Aan consumenten mag dus niet meer aan buitengerechtelijke kosten in rekening worden gebracht dan het bedrag dat uit de staffel ‘rolt’. Bevat een met een consument gesloten overeenkomst, al dan niet in algemene voorwaarden, een beding dat in strijd is met het besluit dan is het op grond van art. 3:40 lid 2 BW vernietigbaar. De minister acht het daarbij ook mogelijk dat het beding ambtshalve door de rechter terzijde wordt gesteld.[19] Met het besluit strijdige algemene voorwaarden, voor zover die ook betrekking hebben op consumenten, kunnen bovendien ex art. 6:240 BW bestreden worden door organisaties als de Consumentenbond; daarnaast kan de Consumentenautoriteit op grond van art. 2.5 Whv een verzoekschrift als bedoeld in art. 3:305d BW indienen. Wie nalaat zijn algemene voorwaarden aan te passen, moet dus rekening houden met privaatrechtelijke handhavingsinstrumenten.
Anders dan de opzet in het oorspronkelijke wetsvoorstel, is de in het besluit neergelegde normering ten aanzien van niet-consumenten van regelend recht. Dat houdt dus in dat een afwijkende regeling overeen kan worden gekomen.[20] Is die er niet dan geldt ook in relatie tot niet-consumenten de in het besluit opgenomen staffel.
Verhouding tot proceskosten
(lid 3 en lid 4, derde zin)
Lid 3 van art. 6:96 BW gaat dadelijk hetzelfde bepalen als wat nu nog in art. 6:96 lid 2 onder c BW achter de eerste komma staat. Buitengerechtelijke kosten komen niet (meer) als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking, wanneer deze op grond van art. 241 Rv al als proceskosten worden vergoed. Komt het tot een procedure dan kunnen bepaalde handelingen die voorafgaand daaraan zijn gedaan als het ware met terugwerkende kracht worden beschouwd als verrichtingen ten behoeve van het geding. De daarmee gemoeide kosten ‘verschieten van kleur.’[21]
De laatste zin van het nieuwe vierde lid bewerkstelligt dat dat ‘van kleur verschieten’ dadelijk niet meer geldt voor buitengerechtelijke kosten die op grond van het besluit zijn gemaximeerd.[22] Deze kosten worden redelijk beschouwd ongeacht of de zaak voor de rechter komt.[23] In het andere geval zou in een procedure alsnog een debat over de (redelijkheid van de) hoogte van de buitengerechtelijke kosten gevoerd kunnen worden en dat wilde de wetgever nu juist niet.[24]
Aanmaning noodzakelijk ten aanzien van consumenten (lid 5)
De schuldeiser dient de consument-wederpartij eerst een aanmaning te sturen en daarin een termijn van veertien dagen te stellen alvorens, wanneer betaling is uitgebleven, aanspraak te kunnen maken op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. [25] Die aanmaning – waarin de gevolgen van het uitblijven van betaling moeten zijn vermeld – kan eerst worden verzonden nadat de consument-schuldenaar in verzuim is geraakt. Laat de consument-wederpartij een fatale betalingstermijn verstrijken dan is hij in verzuim maar buitengerechtelijke kosten hoeft hij eerst te vergoeden nadat hij ook de daaropvolgende in de aanmaning gestelde termijn ongebruikt heeft laten passeren. In verband met die aanmaning is door de minister de suggestie gedaan dat de schuldeiser kiest voor aangetekende verzending. Dan zou hij zeker weten dat de aanmaning is ontvangen en de termijn van 14 dagen is gaan lopen.[26] Een aangetekende brief binnen Nederland versturen kost momenteel 7,50 euro. Me dunkt een forse kostenpost, terwijl de zekerheid die aangetekende verzending biedt ook maar betrekkelijk is.[27] Hoe dan ook zou dit aanmaningsvereiste nog wel tot discussie aanleiding kunnen geven. Weet de consument-schuldenaar met succes de ontvangst van de aanmaning te betwisten dan zou hij immers aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten kunnen ‘ontkomen.’
Het aanmaningsvereiste geldt alleen in relatie tot consument-schuldenaren. Die beperking houdt verband met de wijziging van de Europese richtlijn betreffende bestrijding van betalingsachterstand. Op grond van de nieuwe richtlijn[28] hebben schuldeisers – naast een aanspraak op een redelijke schadeloosstelling[29] – minstens recht op een vergoeding van 40 euro voor de eigen invorderingskosten als de schuldenaar te laat betaalt en is dit bedrag verschuldigd zonder dat er een aanmaning dient te worden verstuurd. Een aanmaningsvereiste ten aanzien van een wederpartij bij een handelsovereenkomst zou dus met deze richtlijn in strijd komen.[30]
Vorderingen optellen ten aanzien van consumenten (lid 6)
Heeft een schuldeiser meerdere opeisbare vorderingen op een schuldenaar en is met het incassotraject voor die vorderingen nog geen begin gemaakt door het sturen van een aanmaning, dan dienen de vorderingen voor de berekening van de buitengerechtelijke kosten bij elkaar te worden opgeteld. In de parlementaire stukken is het voorbeeld gegeven van een openstaande huurschuld van twee maanden.[31] Is voor geen van die maanden nog een aanmaning verstuurd, dan moet de schuldeiser de buitengerechtelijke kosten berekenen over twee maanden huur. Heeft de schuldeiser het incassotraject voor een verschuldigde termijn wel aangevangen dan dient hij de buitengerechtelijke kosten over de verschuldigde termijn waarvoor hij heeft aangemaand te berekenen. De buitengerechtelijke kosten over eventuele volgende opeisbare termijnen, dienen in dat geval separaat te worden berekend. Kortom: is de huur van januari niet voldaan en verstuurt de verhuurder in verband daarmee een aanmaning dan kan hij de buitengerechtelijke kosten berekenen op grond van het huurbedrag over de maand januari. Gaat de verhuurder aanmanen op het moment dat de huurder met de voldoening over de maand februari ook in verzuim is dan moet voor het bedrag dat aan buitengerechtelijke kosten in rekening mag worden uitgebracht uit worden gegaan van de huursom over beide maanden.
Overgangsrecht
Tot besluit: de nieuwe regels zijn van toepassing op vorderingen in de voldoening waarvan de schuldenaar op 1 juli 2012 nog niet in verzuim was.[32] De datum van het intreden van het verzuim is dus beslissend voor de toepasselijkheid. Niet de datum waarop de overeenkomst werd gesloten.
Jeroen Langbroek[33]
Noten
[1]Stb. 2012, 140 en 142 (iwt.).
[2]Stb. 2012, 141.
[3]Vorderingen tot schadevergoeding – ongeacht of die op contractuele dan wel buitencontractuele aansprakelijkheid berusten – zijn van het toepassingsbereik van het besluit uitgesloten omdat daarbij de hoogte vaak lastig is vast te stellen (Nota van Toelichting, p. 5 en 6, Stb. 2012, 141, zie ook Kamerstukken I, 2011-2012, 32 418, C, p. 6).
[4]Nota van Toelichting, p. 6, Stb. 2012, 141.
[5]Kamerstukken II, 2010-2011, 32 418, nr. 5, p. 5.
[6]Daarbij is wel uitgegaan van de premisse dát er incassohandelingen zijn verricht omdat anders aan een recht op vergoeding niet wordt toegekomen (Kamerstukken II 2010-2011, 32 418, nr. 5, p. 5).
[7]Kamerstukken II, 2010-2011, 32 418, nr. 5, p. 10, Kamerstukken I 2011-2012, 32 418, C, p. 8.
[8]Aldus het nieuwe tweede lid van art. 242 Rv dat ook met ingang van 1 juli 2012 in werking treedt, Stb. 2012, 140 en 141. Zie hierover ook Kamerstukken I, 2011-2012, 32 418, C, p. 12.
[9]Kamerstukken II, 2010-2011, 32 418, (bijlage bij) nr. 5.
[10]Handelingen II 2010-2011, nr. 72, item 17, p. 41.
[11]Art. 2 lid 1 van het besluit.
[12]Art. 2 lid 2 van het besluit.
[13]Kamerstukken II, 2010-2011, 32 418, nr. 5, p. 21 en Kamerstukken I, 2011-2012, 32 418, C, p. 12.
[14]Kamerstukken II 2009-2010, 32 418, nr. 3, p. 2.
[15]Artikel 2 lid 3 van het besluit.
[16]Welk begrip in de stukken is omschreven als de omvang van de te innen vordering (Kamerstukken II 2009-2010, 32418, nr. 3, p. 2) of het oorspronkelijk aan de schuldeiser verschuldigde bedrag (Kamerstukken I 2011-2012, 32418, C, p. 6).
[17]Nota van Toelichting, p. 6, Stb. 2012, 141.
[18]Nota van Toelichting, p. 6, Stb. 2012, 141.
[19]Kamerstukken II, 2010-2011, 32 418, nr. 5, p. 16.
[20]Van belang daarbij is wel dat de volgende wijziging van art. 6:96 BW al weer op til is. Die houdt verband met de implementatie van Richtlijn 2011/7/EU, PbEU 2011, L 48/1. Op grond daarvan wordt voorgesteld (33 171) een lid in te voegen dat bepaalt dat de vergoeding van buitengerechtelijke kosten ter zake handelsovereenkomsten ten minste 40 euro bedraagt.
[21]Zie daarover HR 11 juli 2003, LJN: AF7004, NJ 2003, 566 en HR 14 januari 2005, LJN: AR2760, NJ 2007, 482.
[22]De aanvulling van artikel 241 Rv sluit daarbij aan.
[23]Kamerstukken I 2011-2012, 32 418, C, p. 4.
[24]Kamerstukken I, 32 418 2011-2012, 32 418, E, p. 7.
[25]De wet noemt de termijn van veertien dagen. Ik zou echter niet weten wat er zich tegen zou verzetten wanneer de schuldeiser zijn wederpartij een langere respijttermijn gunt.
[26]Kamerstukken II 2010-2011, 32 418, nr. p. 4. Zie ook Nota van Toelichting p.7, Stb. 2012, 141.
[27]Zie daarover bijvoorbeeld HR 4 juni 2004, LJN: AO5122, NJ 2004, 411 en Hof Arnhem 13 april 2010, LJN: BU2180, NJF 2010, 321.
[28]Richtlijn 2011/7/EU, PbEU 2011, L 48/1. De richtlijn dient uiterlijk 16 maart 2013 te zijn geïmplementeerd. Het wetsvoorstel daartoe is al ingediend (Kamerstukken 33 171).
[29]Art. 6 lid 3 van de Richtlijn.
[30]Zie hierover ook noot 21.
[31]Kamerstukken I 2011-2012, 32 418
C, p. 11.
[32]Art. 3 van het besluit.
[33]Advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn in Den Haag.