Hof van Discipline 14 februari 2011, nr. 5805
Raad van discipline Amsterdam, 11 mei 2010
De omstandigheid dat de Geschillencommissie Advocatuur zich ook heeft uitgesproken over de handelwijze van mr. X kan niet afdoen aan de wettelijke taak van de raad en de ontvankelijkheid van bij hem ingediende klachten.
Art. 46 Advocatenwet (6 Tuchtprocesrecht)
Feiten
De feiten blijken uit de klacht.
Klacht
(a) Mr. X heeft zowel in de procedure bij de rechtbank als tijdens de procedure in hoger beroep nagelaten het medisch rapport van A in het geding te brengen.
(b) Mr. X heeft nagelaten om het door de wederpartij in het geding gebrachte rapport van dr. Y met alle mogelijke en haar ten dienste staande middelen te bestrijden en/of daartegen verweer te voeren en/of te wijzen op tegenstrijdigheden tussen de rapportage van de wederpartij en het partus verslag van het ziekenhuis.
Overwegingen raad
Mr. X stelt zich primair op het standpunt dat klagers niet in hun klacht kunnen worden ontvangen, nu de Geschillencommissie Advocatuur zich in haar bindend advies reeds over het handelen van mr. X heeft uitgelaten. De raad volgt mr. X niet in dit verweer. De Geschillencommissie Advocatuur hanteert voor haar advies als maatstaf of de desbetreffende advocaat heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot. In een tuchtrechtprocedure wordt het optreden van een advocaat getoetst aan een andere maatstaf, die zijn grondslag vindt in art. 46 van de Advocatenwet. Klagers hebben voorts expliciet medegedeeld dat het feit dat de zaak aan de Geschillencommissie Advocatuur zou worden voorgelegd niet betekent dat zij afzien van een tuchtprocedure bij de raad. Klagers zijn derhalve ontvankelijk in hun klacht. De raad verklaart de klachtonderdelen (a) en (b) gegrond voor zover mr. X aan klagers niet voldoende en niet tijdig duidelijk heeft gemaakt waarom hij de met klagers besproken strategie heeft gewijzigd. Mr. X heeft ter zitting van de raad erkend in dit opzicht niet adequaat te hebben gehandeld.
Beslissing raad
Klachtonderdelen (a) en (b) zijn gegrond; legt aan mr. X op de maatregel van waarschuwing.
Overwegingen hof
In de eerste plaats meent mr. X dat de raad klagers niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat de Geschillencommissie Advocatuur zich reeds bij bindend advies over het handelen van mr. X heeft uitgesproken. Volgens mr. X zijn de maatstaf waaraan de Geschillencommissie Advocatuur toetst en de maatstaf van art. 46 Advocatenwet in wezen dezelfde. Het hof verwerpt dit betoog. Wat er ook zij van de maatstaven waaraan de Geschillencommissie en de raad het handelen van mr. X dienen te toetsen, de omstandigheid dat de Geschillencommissie zich ook heeft uitgesproken over de handelwijze van mr. X kan niet afdoen aan de wettelijke taak van de raad en de ontvankelijkheid van conform de wettelijke eisen bij hem ingediende klachten.
Hoewel het hof met de raad van oordeel is dat mr. X de reden voor zijn wijziging van strategie beter aan klagers had moeten uitleggen en tijdiger met klagers had moeten bespreken, acht het hof dit verzuim niet zo ernstig dat mr. X in tuchtrechtelijke zin een verwijt treft. Het hof neemt daarbij onder meer in aanmerking dat klagers geen bezwaren hebben geuit tegen de strategiewijziging zelf en dat zij bovendien pas in een erg laat stadium, namelijk nadat het gerechtshof hen in het ongelijk had gesteld, over de gang van zaken rond de strategiewijziging hebben geklaagd.
Beslissing hof
Vernietigt de uitspraak van de raad voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen en opnieuw rechtdoende verklaart de klachtonderdelen (a) en (b) ongegrond.