Waarom bepaalt het KNMI elk uur de temperatuur op een aantal meetpunten? Een interessante vraag, zeker voor de advocaat-stagiaires die onlangs het beroepstentamen Burgerlijk Procesrecht maakten. De KNMI-vraag kan op allerlei manieren worden uitgelegd: waarom deze meting? Waarom het KNMI, waarom elk uur, waarom de temperatuur en waarom zoveel meetpunten? Het is een schoolvoorbeeld van een slechte vraag die zo in het tentamen BPR zou kunnen staan.
Ik heb enige tijd geleden met zwoegen, zweten en samengeknepen billen het tentamen gedaan en hoorde onlangs dat ik tot de gelukkige zeventig procent behoor die het heeft gehaald. Dat percentage is lager dan bestuursprocesrecht (82,5 procent). Wat het gemiddelde cijfer was en hoeveel herkansers deelnamen weet ik niet, maar ik vermoed veel en veel met hakken over de sloot. BPR is, zowel organisatorisch als inhoudelijk, een onrechtvaardig tentamen.
Tentamenkandidaten mogen tijdens het tentamen geen naslagwerken gebruiken. Voor degenen die in een gemengde of civiele praktijk zitten en regelmatig civiele dagvaardingen onder ogen krijgen is dat geen probleem. Voor stagiaires die in een nichekantoor zitten en weinig tot niets met civiele processen doen wel. Zelf doe ik strafrecht en voor mij en mijn soortgenoten is een conservatoir derdenbeslag op aandelen iets van een andere planeet. Het onrechtvaardige is dat civilisten hun tentamens bestuursrecht, strafrecht en tuchtrecht wel als open boek-tentamen mogen maken, terwijl de bestuurs- en strafrecht-advocaatstagiaires geacht worden de bewijslastverdeling in het civiele proces uit het hoofd te weten. Die verdeling is niet eerlijk.
Daarnaast is de twee uur die men voor dit tentamen krijgt te kort. Experts schatten dat het beantwoorden van een beperkte open vraag ten minste vijf minuten vergt. De toets van 18 juni 2010 had twintig open (deel)vragen, verspreid over drie casussen. Dat is ten minste honderd minuten, exclusief lezen, bladeren door het wetboek, kijken op je stopwatch en in- en uitademen. Na twee uur zit de tentamenzaal doorgaans net zo vol als bij aanvang. De toets van afgelopen december telde ook twintig (deel)vragen. Wat toetst de Orde? Snelschrijven? Steno?
Maar het meest onrechtvaardig zijn de toetsen zelf. De kwaliteit van de BPR-tentamens is gammel, maar dat weet je pas zodra je er meerdere hebt doorgeploegd. Veel tentamenvragen zijn niet adequaat en eigenlijk gewoon slecht gesteld. Een voorbeeld uit het afgelopen decembertentamen. Vraag 1.2. schetste de casus van de 88-jarige Bernard die een vonnis krijgt op 31 mei. Hij overlijdt op 14 juni 2011. De vraag is: ‘Tot welke datum kan door de erfgenaam hoger beroep worden ingesteld?’ ‘Eitje,’ denkt u en vult onder vermelding van art. 341 Rv in: ’14 september.’ Fout. U krijgt maar twee van de vijf punten voor dit volledig juiste antwoord. U verzuimt namelijk te vermelden dat de hoofdregel is drie maanden (1 punt) vanaf de vonnisdatum (339-1, ook 1 punt) en omdat u niet uit art. 341 letterlijk hebt overgeschreven ‘drie maanden na het overlijden’ wordt er nog een punt afgetrokken. Maar de toetsvraag vraagt niet naar de hoofdregel. Ergo: onrechtvaardig.
Casus 2 van dat tentamen betreft een kort geding tussen de Nederlandse bv Gaatje en de in Frankrijk wonende Arend. ‘Het adres is bekend. Hij verblijft daar ook daadwerkelijk,’ meldt de casus. Vraag 2.2 luidt: ‘Op welke termijn kan Arend in dit kort geding gedagvaard worden?’ ‘Elke termijn,’ denk ik als advocaat in opleiding, want het leerboekje van de Orde haalt art. 254-2 aan: ‘Tegen dag en uur voor elk geval te bepalen. Het Landelijk Procesreglement zegt dat de voorzieningenrechter de dag bepaalt waarbij schending van de dagvaardingstermijn automatisch betekent dat de termijn is verkort.’ Maar wie dat als antwoord opschrijft, grijpt mis. De Orde bedacht als modelantwoord: ‘Nu Arend op een bekende woonplaats in Frankrijk woont (2 punten), bedraagt de termijn van dagvaarding ten minste vier weken (1 punt) (artikel 115 lid 1 Rv-1 punt). Verkorting van de termijn is op verzoek van eiser mogelijk (1 punt) (art. 117 Rv- 1 punt).’
Nou ben ik maar een domme strafrechtadvocaat, maar dit modelantwoord schiet mis. Ik kan niet zeggen dat het fout is – maar deze redenering staat nergens in het Ordeboek en elke verwijzing naar art. 254-2 is beter. Verder begrijp ik ook niet waarom een kandidaat die vergeet om letterlijk uit de vraag over te schrijven dat het adres in Frankrijk bekend is 2 punten aftrek krijgt.
Let wel: dit is een vraag van 6 punten (op een totaal van 100). Als de examinatoren van de Orde elke verwijzing naar art. 254-2 Rv onterecht hebben afgekeurd, dan is elke 4,9 alsnog een 5,5. En dan heb ik andere onrechtvaardigheden of misslagen in het tentamen nog niet eens meegeteld. Wist u dat bij vraag 3.2a en 3.2b twee keer dezelfde subvraag over betekening ex art. 63Rv wordt gesteld, waardoor je twee keer bestraft wordt voor één artikel dat je niet kent? Ik ben maar een domme strafrechtadvocaat, maar ik ken het verschil tussen rechtvaardig en onrechtvaardig. Dat de toets slecht is, betekent niet automatisch dat de advocaat-stagiaires slecht zijn. De strategie om voor dit soort slechte toetsvragen toch punten te halen is zo veel mogelijk artikelen op te sommen en uitgebreid ook hoofdregels en uitzonderingen te noemen in de hoop dat je antwoord zo veel mogelijk overeen komt met het onvoorspelbare modelantwoord. Maar dan slaat de stress des te harder toe, want hoe red je dat in die verrotte twee uur? Daarom zit je daar met samengeknepen billen. En het KNMI? Daar meet men de temperatuur en niet de vochtigheid.
Jurjen Boorsma[1]
[1] Docent aan de faculteit der rechtsgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam.