Van de deken
De goeden niet te na gesproken. Laat ik dat met nadruk vooropstellen. En goede advocaten domineren ook heus wel alle segmenten van de markt die wij bedienen.
En van een verontrustend beeld is ook niet meteen sprake wanneer zo af en toe blijkt van een gemiste termijn, gerommel met toevoegingen of illegale jacht op gedetineerde cliënten. Die gebeurtenissen zijn ernstig maar incidenteel, en die komen ook in andere beste kringen voor.
Erger en wezenlijk anders is dat zich daarboven uit stijgend het beeld vormt dat wel haast de structureel ondermaats presterende advocatuur weliswaar het totale beeld zeker niet overheerst, maar dat er toch wel degelijk ook sprake is van meer dan alleen maar incidenteel tekortschietende advocatuur.
Je hoort dat van politici die zich serieus in het veld hebben begeven; je hoort dat vanuit de Raad voor de rechtspraak en die voor Rechtsbijstand; je hoort dat van individuele rechters (zowel terloops als in een formele setting); je hoort dat van dekens en je hoort het ook van advocaten die soms zorgwekkend losjes een aantal verontrustende ervaringen met collega’s uit hun praktijk opdissen.
Het karakter van de kwaliteitsgebreken is verschillend: onvoldoende theoretische kennis, omzetgericht inhoudelijk minimalisme, sociale ontsporing.
In al die gevallen zijn de klanten niet goed bediend en dan heeft de advocatuur ook als instituut eigenlijk gefaald. Categorisch gezegd: de slechtste advocaat moet goed genoeg zijn, en dat is hij niet. ‘Kwaliteitsmijders’ is geen prettig woord, maar het ontstaat niet uit het niets.
In de voorliggende jaren is er met toegenomen regelgeving en de controle op de naleving daarvan heel veel beleid ontwikkeld en ik geloof er in dat dat ook veel goeds heeft opgeleverd. Goed resultaat is natuurlijk veel minder zichtbaar dan wat door dat beleid er niet op vooruit is gegaan. Maar evengoed mag het toch wel worden aangenomen.
De Algemene Raad zal zich binnenkort in haar zomerse heisessie buigen over deze kwaliteitsvraag; het is ook ons lustrumthema. Meer regels en meer controle lijken niet de oplossing. Wellicht moet vooral naar oorzaken worden gekeken zoals opleiding (academisch en postacademisch), de beloningsstructuur, met name in gefinancierde rechtshulp, te weinig stimulerende en (sociaal) controlerende praktijkinbedding en onvoldoende beoordelend vermogen bij cliënten.
Alle orde-organen zijn de laatste jaren veel tijd en energie aan het besteden aan rechtsstatelijke discussies met onze overheid, en helaas is dat hoognodig; maar voor ons zelfrespect en het respect van de buitenwereld (waaronder de politiek) en voor de essentiële publieke opdracht van de advocatuur is aandacht voor en bewijsbare verbetering van de kwaliteit van ons dagelijks handwerk tenminste even wezenlijk! Een inhoudelijk sterke advocatuur staat ook sterker in haar rechtsstatelijke aanspraken; zo komen deze belangen ook weer logisch samen.
Beste lezer: deelt u deze observaties? Of niet? En zo ja, wat doen we eraan. Reacties uit de praktijk zijn zeer welkom!
Jan Loorbach