Van de deken

De toezicht-rapporteur voor het jaar 2012, Rein Jan Hoekstra, heeft het eerste halfjaar van zijn werkzaamheden afgerond met een tussenrapportage. De balans die daarin wordt opgemaakt zal begin 2013 kunnen worden vergeleken met de eindbalans van zijn bevindingen. Het verschil zal worden bepaald door veranderingen in de tweede helft van 2012.
De tussenbalans laat zien dat het lokale dekentoezicht op een aantal essentiële punten moet verbeteren, en snel ook. Hierin ligt voor de Algemene Raad, de lokale dekens (verzameld in het dekenberaad) en de lokale Raden van Toezicht een forse maar door eigen inzicht en beleidsbepaling ook al vertrouwde uitdaging. Daarbij bewegen we ons op een stevige bodem: lokaal toezicht door de dekens als kern van een toezichtmodel is niet in discussie.

De Nederlandse Orde bestrijdt het wetsontwerp waarmee Fred Teeven het bestaande toezicht door de lokale dekens wil uitbreiden met drie boven hen gestelde en door de minister benoemde toezichthouders; extra toezichthouders binnen één en dezelfde toezichtlaag. Dat voegt weinig toe, maar het is met name vanwege de overheidscontrole die daarin besloten ligt dat de Orde zich daartegen verzet.

De oplossing uit het advies van Docters van Leeuwen is veel fraaier: dat bestaat uit stelseltoezicht, dat wil zeggen een onafhankelijke en objectieve toezichthouder die rechtstreeks – dus zonder NOvA-filter – aan het Nederlandse publiek rapporteert over het lokale toezicht, na onbeperkte, objectieve en onafhankelijke controle. Tegelijkertijd heeft Docters van Leeuwen geoordeeld dat het concept van het toezicht door lokale dekens op zichzelf goed is en unieke kwaliteiten heeft, maar wel op veel punten verbetering behoeft.
Doel van de opdracht aan Hoekstra is voor de AR mede om de proef van dat stelseltoezicht op de som te nemen, al wil onze wetgever daar dus nog niet aan. De rapportage van Hoekstra kan dus mede worden gezien als, ‘precursor’ van het beoogde stelseltoezicht: een onafhankelijke, nauwkeurige observatie en verslaglegging, objectief wegens de ook precies zo bedoelde afwezigheid van eigen (mede)verantwoordelijkheid voor het lokale toezicht.

Het rapport is vooral een opsomming van wat er allemaal beter moet en dat wordt in de media natuurlijk makkelijk vertaald als ‘er is veel mis met het toezicht op de advocatuur’. Dat is nu eenmaal het nieuwswaardige deel van de grotere waarheid van de bevindingen.
En natuurlijk: Hoekstra is gevraagd zich een grondig beeld te vormen en aan de hand daarvan – onafhankelijk – uit te spreken wat er beter moet. Een lofzang op het bestaande dat wél goed is hebben we niet bij hem besteld. En op het vlak waar traditioneel de kern van het toezicht ligt, de inhoudelijke behandeling van individuele klachten door lokale dekens, daar heeft het commentaar geen betrekking op. (Weer wel op de procedure en de landelijke inconsistentie daarin.)

De kritiek richt zich op die elementen die sinds het rapport van Docters van Leeuwen en het volgroeid raken van het dekenberaad ook bij ons intern al als ontwikkelingspunten benoemd en aangepakt zijn: proactief toezicht, betere publieke verantwoording en vergaande harmonisatie van plaatselijke regels en plaatselijk beleid.

Ik durf wel te zeggen dat op deze terreinen er in de afgelopen anderhalf jaar, vooral dankzij de gezamenlijke dekens, meer vooruitgang is geboekt dan in de twintig jaar daarvoor. En het vertrouwen is gewettigd dat in het komende halfjaar de toezichtbalans nog aanzienlijk zal worden versterkt!

Jan Loorbach

Download artikel als PDF

Advertentie