In hoeverre ‘leert’ het OM van een niet-ontvankelijkheidsverklaring ten gevolge van een vormverzuim gepleegd in het strafrechtelijk vooronderzoek? Geen gemakkelijke vraag, zeker niet als het Parket-Generaal de parketten medewerking aan het onderzoek afraadt vanwege de gevoeligheid van het onderwerp.
Voor dit onderzoek heb ik zaken bekeken waarin het OM (deels) niet-ontvankelijk werd verklaard in de strafvervolging ten gevolge van een vormverzuim ex art. 359a Sv (conform het Zwolsmancriterium) of op basis van het Karman-criterium. Aangezien uitsluitend de gepubliceerde zaken betrokken zijn en het onderzoek de periode januari 2008 tot en met april 2011 betreft, geeft het slechts een indruk.
In totaal hebben rechtbanken het OM dertien keer niet-ontvankelijk verklaard, gerechtshoven twee keer. Vragen naar de terugkoppeling van de sanctie binnen het OM zijn aan de betreffende OvJ’s/AG’s voorgelegd. Naast het Parket-Generaal bleek ook het College van procureurs-generaal niet bereid op de resultaten te reageren, waardoor de communicatie met het OM op zijn zachtst gezegd stroef verliep. Uiteindelijk werkten drie OvJ’s en twee AG’s mee.
De onderzochte uitspraken en reactie OM
In 2009 verklaarde de Rechtbank Amsterdam het OM deels niet-ontvankelijk vanwege schending van het verschoningsrecht van de advocaat door het niet vernietigen van geheimhoudersgesprekken.
Na intern beraad werd de kwestie voorgelegd aan de rechter-commissaris, die had beslist dat het gesprek niet behoefde te worden vernietigd, aldus de OvJ. Hieruit blijkt niet dat er intern gevolgen zijn verbonden aan de niet-ontvankelijkverklaring. Mogelijk is dat de OvJ in het door het OM ingestelde hoger beroep alsnog in het gelijk zal worden gesteld zodat er in dat geval van enig gevolg/ lering ook geen sprake hoeft te zijn.
Vanwege een onjuist opgemaakt proces-verbaal verklaarde de Rechtbank Rotterdam het OM in 2010 niet-ontvankelijk. Dat proces-verbaal bevatte de uitwerking van camerabeelden en vermeldde dat de verdachten de aangever zouden hebben geschopt en geslagen wat echter niet op de beelden te zien was.
Oorzaak van dit vormverzuim was volgens OvJ Ad de Beer de drukte bij de politie: het was zomercarnaval 2010. Ter terechtzitting heeft De Beer het vormverzuim erkend maar betoogd dat dit geen reden hoefde te zijn voor niet-ontvankelijkheid. Hij stelde de rechtbank bewijsuitsluiting voor. De uiteindelijke niet-ontvankelijkheidsverklaring noemt hij ‘op zich terecht.’ In feite was er sprake van ‘op ambtseed liegen.’ Dat is buitengewoon ernstig, aldus De Beer.
Met betrekking tot het interne gevolg zegt De Beer dat de betreffende OvJ de sanctie dient te melden aan de rechercheofficier en aan de chef van de recherche van dat district. Dat is echter niet verplicht maar ligt volgens hem wel voor de hand: er is een ernstige fout gemaakt, er moet intern en bij de politie bekeken worden welke reactie op zijn plaats is. Van een eventueel persoonlijk (intern) gevolg voor de desbetreffende verbalisant zijn echter De Beer noch collega-officieren op de hoogte gesteld.
In december 2010 sprak de Rechtbank Amsterdam de niet-ontvankelijkheid uit in een uitkeringsfraudezaak naar aanleiding van onrechtmatige huisbezoeken. De OvJ zegt dat in dergelijke zaken de sfeerovergang van toezicht naar opsporing een grote rol speelt. Over het interne gevolg zegt de OvJ: ‘De zaak is teruggekoppeld aan de Sociale recherche. Juist de sfeerovergang is nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Problemen op dit vlak zijn nadien niet meer geconstateerd.’
Datzelfde jaar oordeelde het Gerechtshof Arnhem het OM niet-ontvankelijk in de vervolging wegens een onjuist opgemaakt proces-verbaal. Op de vraag naar het interne gevolg van de sanctie antwoordde de AG: ‘Ik moet eerlijk zeggen dat ik het niet meer weet. Er is voorafgaand aan de zitting contact geweest met de betreffende verbalisanten over het aanvullend proces-verbaal. Toen is wel aangegeven dat bijzondere omstandigheden als de onderhavige wel in het proces-verbaal moeten worden opgenomen. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat herhaling is gevolgd.’
Handelen in strijd met de ‘Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik’ en strijd met de verbaliseringsplicht was in juli 2010 aanleiding voor het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch om tot een deels niet-ontvankelijkheidsverklaring te komen. Ook de AG vindt die uitspraak hier begrijpelijk. ‘Wat de reden of oorzaak is geweest dat het vormverzuim heeft plaatsgevonden, is door mij niet (meer) geheel te achterhalen. Ik heb de zaak als AG behandeld in een vervolgfase, als opvolger van een collega-AG die de eerste behandeling van de zaak ter zitting deed. Ik heb daarom in de voorbereidingsfase over specifieke aspecten van de zaak geen contact met de politie gehad. De uitspraak van het hof is – voor zover ik mij herinner – teruggekoppeld naar het eerstelijns parket/OvJ van het politieteam. Het is niet aan de AG bij het ressortsparket om de politie aan te spreken, te sanctioneren of aan te zetten tot bijscholing: daarvoor zijn de kwaliteitsofficier en de rechercheofficier van justitie van het parket waaronder het desbetreffende politieonderdeel valt, bevoegd en gehouden. Ik kan niet meer nagaan wie destijds kwaliteitsofficier was […]. Of er in casu enig gevolg is verbonden aan de uitspraak is mij niet bekend.’
Wat vindt de advocatuur?
Strafrechtadvocaat Inez Weski (Weski Heinrici Advocaten in Rotterdam) stelt dat de OvJ’s en AG’s wel zeggen dat ze de sanctie intern terugkoppelen maar dit niet kunnen aantonen. Dat voedt volgens Weski de ‘verontrustende veronderstelling’ dat intern niets met de sanctie wordt gedaan en een eventuele sanctie in elk geval kennelijk niet effectief is. Dit geldt wellicht nog sterker ten aanzien van andere (mildere) sancties.
Weski stelt een protocol voor dat dient te worden gevolgd als het OM niet-ontvankelijk wordt verklaard, dan wel in geval van zwaarwegende onrechtmatigheden. Het startpunt dient het inventariseren van de fout – het vormverzuim – te zijn. Vervolgens moet de achterliggende oorzaak worden geanalyseerd zodat inzichtelijk wordt waar ‘het lek’ zat en hoe herhaling gerichter kan worden bestreden. Ook dient het protocol gericht te zijn op sanctionering ter lering en preventie met eventuele persoonlijke consequenties. Hierbij kan worden gedacht aan bijscholing, een soort ‘curatele,’ een berisping oplopend tot ontslag. Tot slot moet het protocol verbetering nastreven, waarbij de interne aanpak van voorkoming van herhaling van het vormverzuim centraal staat. Uiteraard kan het protocol geen ‘oplossingen’ op voorhand aandragen; wel kunnen bepaalde handelingen worden geëist (bijvoorbeeld afhankelijk van de ernst van het vormverzuim) zoals intern overleg of bijscholing. Volgens Weski wordt de interne aanpak zo controleerbaar wat het vertrouwen in toekomstig handelen dient.
En wat vindt de wetenschap?
Tom Blom, hoogleraar strafrecht aan de UvA en rechter-plaatsvervanger, stelt dat uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de niet-ontvankelijkheidsverklaring wordt teruggekoppeld. ‘Effectiviteit,’ het pogen te voorkomen dat het vormverzuim zich in de toekomst opnieuw voordoet, kan in zijn optiek dan ook worden behaald. Maar omdat volgens Blom uit het onderzoek blijkt dat het OM geen structuur heeft of protocol volgt nadat het niet-ontvankelijk is verklaard, moet het OM nu bij iedere uitspraak opnieuw het wiel uitvinden. De komst van een protocol juicht Blom dan ook toe; ook zou het Parket-Generaal aan onderzoeken zoals dit moeten meewerken en de hen toekomende beleidsmatige ruimte moeten gebruiken voor het opstellen van een systeem.
En het OM?
Harm Brouwer, voormalig voorzitter van het College van procureurs-generaal, thans rechter, zegt uit ervaring te weten dat de OvJ/AG bij een niet-ontvankelijkheidsverklaring de sanctie intern terugkoppelt, in die zin dat er intern overleg volgt met de parketmedewerkers. Afhankelijk van het belang van de zaak schat de OvJ/AG in welke terugkoppeling vereist is. In elk geval wordt de sanctie gemeld aan de directe leiding en aan de hoofdofficier.
Waar wellicht verbetering kan worden aangebracht, is bij de terugkoppeling aan de politie. Uit de hier gebleken onderzoeksresultaten zijn daar ook de meeste vormverzuimen begaan, aldus Brouwer.
Een protocol ziet hij niet zitten. Brouwer noemt dat een typisch Nederlandse (schijn)oplossing. Het vertrekpunt zou de eigen verantwoordelijkheid moeten zijn. Volgens Brouwer kan er vertrouwd worden op de professionaliteit van de OvJ’s/AG’s. Het is aan hen te beoordelen welke interne gevolgen er precies aan moeten worden gegeven.
Inmiddels gaat hij er niet meer over, maar Brouwer zou pleiten voor handhaving van het bestaande beleid, oftewel terugkoppeling op basis van de beslissing van de OvJ/AG ingegeven door zijn professionaliteit en niet op basis van een protocollaire verplichting.
En nu?
Gezien de onduidelijkheid wat betreft de huidige terugkoppeling van de niet-ontvankelijkverklaring en de onenigheid over wat de beste wijze van terugkoppeling zou zijn, lijkt vervolgonderzoek onontbeerlijk. Als dat plaatsvindt, wat mede afhangt van sponsoren, dient ook aandacht besteed te worden aan de vormgeving van een protocol, waar Weski en Blom voorstanders van zijn. Juist met behulp van de deskundigheid van (onder andere) OvJ’s /AG’s kan een dergelijk protocol vorm krijgen. Bij de groep die dat protocol zou kunnen opstellen, is expertise uit de advocatuur en de rechtswetenschap eveneens van grote waarde. Zo kan er een evenwichtig protocol ontstaan met een breed draagvlak.
Een zo mogelijk interessanter aspect van dat vervolgonderzoek betreft een groot praktisch belang, namelijk het streven zo doelmatig mogelijk vormverzuimen te voorkomen. Dat streven zou uitsluitend winnaars moeten kennen.
Dit is een verkorte versie van scriptieonderzoek dat auteur verrichtte onder begeleiding van UvA hoogleraar strafrecht en rechter-plaatsvervanger Tom Blom.