Het aanhoudingenprotocol stelt eisen aan aanhoudingsverzoeken wegens verhindering van de raadsman die wringen met het gedragsrecht voor advocaten. Voor strafrecht-advocaten is het onwerkbaar als op redelijke aanhoudingsverzoeken niet voorafgaand aan de zitting positief wordt beslist. Is zo’n beslissing afdwingbaar?1

De planning van strafzaken van ongedetineerde cliënten verloopt lang niet altijd in overleg met de raadsman. Als hij en eventuele kantoorgenoten zijn verhinderd, rest hem de rechter op voorhand om aanhouding van de zaak te verzoeken.2 Zeker in kleinere zaken wordt daarop vaak niet positief gereageerd of wordt hem meegedeeld dat eerst op de zitting definitief wordt beslist. Daarmee belandt de advocaat in een Catch 22-situatie: hij moet ter zitting de afwijzing wegens verhindering betwisten en door verhindering kan hij de afwijzing niet ter zitting betwisten.

Om bij het beoordelen van aanhoudingsverzoeken de rechtseenheid, een voortvarend verloop van de procesgang en een optimale benutting van de zittingscapaciteit te bevorderen, is een ‘aanhoudingenprotocol’ opgesteld door het Landelijk overleg voorzitters van strafsectoren van hoven en rechtbanken (LOVS).3 De daarin genoemde doelstellingen zijn deels ontleend aan de rechtspraak van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat bij de beoordeling van aanhoudingsverzoeken ook het belang dat de samenleving heeft bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging meeweegt.4 Doordat die gronden fundamentele rechten opzij kunnen zetten, zouden deze pas de doorslag moeten krijgen indien aanhouding verlammend op de berechting gaat werken.5

Beoordelingsfactoren bij verhindering raadsman

Hoewel de HR – in de sfeer van straftoemeting – heeft geoordeeld dat het LOVS geen instantie is die rechters kan binden in hun door de wet gegeven ruimte,6 worden aanhoudingsverzoeken doorgaans op basis van dit protocol beoordeeld. Waar het verhindering van de raadsman betreft, neemt het als uitgangpunt dat de raadsman bij verhindering voor vervanging moet zorgen. Volgens het protocol kan een aanhoudingsverzoek worden gehonoreerd als de zaak gecompliceerd is, de raadsman specifieke voor de zaak benodigde deskundigheid bezit, hij de vaste raadsman van de verdachte is of zijn cliënt in een aan de strafzaak verwante zaak bijstaat. Het protocol beveelt aan geen uitstel te verlenen als de zittingsdatum in overleg met de raadsman is vastgesteld, de verhindering ten tijde van het accepteren van de zaak bij de raadsman bekend was, het een eenvoudige zaak betreft waarvoor geen speciale deskundigheid is vereist of de verdachte de raadsman te laat heeft ingeschakeld.

Het is een gemis dat het protocol – nota bene een product van rechters – niet ingaat op het fundamentele recht van de verdachte op rechtsbijstand en vrije advocaatkeuze (art. 38 Sv, art. 6 lid 3 onder c EVRM en art. 14 lid 3 onder d IVBPR).7 Volgens de HR wordt dit recht in beginsel niet beperkt als de raadsman wegens overmacht is verhinderd.8 Strikte toepassing van het protocol vindt bij de HR dan ook niet altijd genade. In een zaak uit 2011 werd in cassatie de raadsman in het gelijk gesteld die zich tot het gerechtshof wendde met de mededeling dat hij op de zittingsdatum met vakantie zou zijn en dat hij de enige is binnen zijn kantoor die zich met strafzaken bezighoudt. Nadat het hof hem berichtte dat het verzoek werd afgewezen ‘nu het een overzichtelijke kantonzaak betreft’, welke beslissing ‘strookt met het landelijke aanhoudingenprotocol,’ merkte de raadsman nog op: ‘Ik zou niet weten aan wie ik de zaak zou moeten overdragen, nog daargelaten dat de overeenkomst van opdracht tussen ons kantoor en de cliënt is aangegaan mij belet om de zaak uit handen te geven.’ Met deze uitspraak is eveneens duidelijk dat ‘eenvoudige zaken’ de vrije advocaatkeuze van de verdachte niet zomaar beperken. Dat is terecht, want ook in (ogenschijnlijk) simpele zaken staan voor de verdachte vaak grote belangen op het spel.

Wat behelst ‘zorgen voor vervanging?’

Onduidelijk is welke reikwijdte de verplichting tot het ‘zorgen voor vervanging’ volgens het protocol heeft. Als daarbij de wens van de verdachte niet wordt betrokken, kan bezwaarlijk van effectuering van vrije advocaatkeuze worden gesproken. Het is dan immers de oorspronkelijke advocaat die kiest, wat op gespannen voet met onze Gedragsregels staat. Regel 9 luidt dat de advocaat volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak draagt en zich niet aan deze verantwoordelijkheid kan onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. ‘Zorgen voor vervanging’ zal voorts moeten worden geschaard onder Gedragsregel 21, het door de advocaat bij de behandeling van een zaak verstrekken van een opdracht aan een andere advocaat. Volgens die regel dient de advocaat daarbij in te staan voor de aan de ander toekomende vergoedingen en honoraria, ook bij toevoeging. Het is zeer de vraag of dit een aanvaardbare consequentie is van het protocollaire uitgangspunt.

Positieve beslissing op voorhand afdwingbaar?

Hoe en waar kan de raadsman een in zijn ogen onterechte afwijzing of een weigering om op voorhand te beslissen effectief aan de orde stellen? De HR heeft ten aanzien van een verzoek om uitstel ex art. 278 lid 3 Sv bepaald dat dit voorafgaand aan de zitting wordt gedaan maar dat de definitieve beslissing daarop pas ter terechtzitting wordt genomen.9 Mits een verzoek tijdig wordt gedaan is het echter alleszins mogelijk dat voorafgaand aan de zitting een definitief standpunt wordt ingenomen. Temeer omdat het aanhoudingenprotocol en ook het landelijk strafprocesreglement bepalen dat bij de afhandeling van verzoeken tot aanhouding het Openbaar Ministerie wordt gehoord.

De verdediging behoort aansluitend een forum te hebben waarop zij hun bezwaren tegen eventuele afwijzing van een verzoek aan de orde kunnen stellen. Het valt namelijk te betwijfelen of hoger beroep daartoe een effectief rechtsmiddel is. In zaken die als ‘eenvoudig’ worden gekwalificeerd is soms een behandeling in hoger beroep niet gegarandeerd vanwege het verlofstelsel. Ook komt de vraag op hoe de belangen van spoedige berechting en goede organisatie van de rechtspleging worden bevorderd indien op voorhand al voorspelbaar is dat de verdachte in hoger beroep zal gaan en dat de zaak aldaar zelfs mogelijk wordt teruggewezen wegens afwezigheid van een van de kernpartijen in het proces. Tegen deze achtergrond zou de voorzieningenrechter, waar wordt gevorderd dat op voorhand positief wordt beslist op een aanhoudingsverzoek, de vereiste aanvullende rechtsbescherming kunnen bieden.

Om dit te beproeven, zond ons kantoor in maart dit jaar naar aanleiding van een weigering tot aanhouding van een zaak wegens verhindering van alle bij ons werkzame advocaten een concept kortgedingdagvaarding naar de landsadvocaat en de sectorvoorzitter strafrecht van de Rechtbank Utrecht. Het concept leidde er echter toe dat de verzochte aanhouding alsnog op voorhand werd toegezegd, zodat de procedure geen doorgang heeft gevonden en vooralsnog onduidelijk blijft of de voorzieningenrechter zich bevoegd acht. Erg omslachtig uiteraard: het is efficiënter indien redelijke verzoeken tot aanhouding – tijdig en zonder verlammende werking op de berechting – direct worden toegewezen.

Noten:
1 Auteurs artikel: Advocaten bij Jebbink Soeteman advocaten in Amsterdam.
2 In wetstermen: schorsing van de zitting, art. 281 Sv.
3 Zie rechtspraak.nl.
4 HR 18 januari 2011, NJ 2011, 48.
5 G.J.M. Corstens/M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, 2011, p. 582.
6 Bijv. HR 29 maart 2011, LJN: BP2745.
7 Een aanhoudingsverzoek eist ook gemotiveerde weerlegging indien dit niet is gebaseerd op het aanwezigheidsrecht van de verdachte maar diens recht op rechtsbijstand, concludeert Knigge voor HR 12 juli 2011, LJN: BP6570.
8 O.m. HR 8 februari 2011, LJN: BO4453.
9 HR 14 december 2010, LJN: BM9118.

Download artikel als PDF

Advertentie