Wie na 25 jaar advocatuur een politieke of bestuurlijke functie krijgt, vergeet de toga niet. Dat geldt ook voor de Amsterdamse burgemeester Eberhard van der Laan. Hij mist elementen uit zijn tijd als advocaat, maar kan zijn advocatenhart nog wel laten spreken in zijn project Top600.
Prettig dat u het Advocatenblad wilt ontvangen – het was ooit uw lijfblad.
‘Ik las het altijd heel goed. Als stagiaire ben ik bij mijn eerste kantoor Van Doorne Sjollema in handen gevallen van een fantastische patroon, Hessel Bouman. Ongeveer het eerste wat hij in het kader van de opleiding tegen me zei was: “Je moet altijd het Advocatenblad goed lezen. Met name van de disciplinaire beslissingen leer je wat in dit vak wel en niet mag.” Hij was niet alleen één van de grootste aansprakelijkheidsrechtadvocaten van Nederland maar ook één van de fatsoenlijkste mensen die ik ooit heb ontmoet. Hij zei – en dat vond ik verrassend – dat je altijd wel één uitspraak zult tegenkomen waar je zelf bij in de buurt bent geweest, omdat het zo moeilijk is te weten hoe een advocaat behoort te handelen. Als een fatsoenlijk iemand zoiets durft te zeggen, dan voel je je heel erg gestimuleerd om ook zo te handelen. En later – en dat is het mooie van het systeem van de gezel die door een patroon wordt opgeleid – heb ik die boodschap talloos vaak doorgegeven aan stagiaires van ons kantoor: “Lees altijd de beslissingen. Dan ontwikkel je een scherp gevoel voor de normen en waarden in de advocatuur.” En zelfs al ben je jaren advocaat, je moet ze blijven lezen omdat er altijd nieuwe ontwikkelingen en vragen zijn, zeker in een vak waar je zoveel dilemma’s kunt tegenkomen. Ik heb de disciplinaire beslissingen proberen bij te houden tot ik in november 2008 van het tableau ging. Sindsdien heb ik ze nooit meer gelezen. Ik vind dat wel jammer.’
Heeft u nog banden met Kennedy Van der Laan?
‘Ik zie sommige oud-collega’s nog wel eens. Of ze sms’en me om als burger hun mening te geven, en dat is erg leuk. Maar de formele contacten zijn op de dag dat ik minister werd helemaal verbroken.’
Het kantoor draagt wel nog uw naam.
‘Het is een handelsnaam en die ben ik kwijtgeraakt. Ik zou het jammer vinden als het kantoor een andere naam krijgt. Ik was de initiatiefnemer en ben er bepaald trots op wat er is ontstaan. Ik kreeg een briefje van een advocaat uit Utrecht: “Burgemeester, ze gebruiken nog steeds uw naam, ik vind dat niet terecht, daar moet u iets aan doen.” Ik zie niet in waarom dat zou moeten. Tussen mij en het kantoor bestaat immers geen enkele band meer.’
U was wel op het twintigjarige jubileum van het kantoor op
1 april.
‘Ik word door veel advocatenkantoren uitgenodigd om een opening te verrichten of een feestrede te houden. Ik heb dat nu zo’n tien keer gedaan voordat ik “ja” zei tegen Kennedy Van der Laan en dat was bij dat jubileum. Toen vond ik dat het wel kon. Maar het kantoor staat niet boven aan de lijst omdat ik iedere schijn van betrokkenheid wil vermijden.’
Mist u de advocatuur?
‘Er zijn zeker elementen die ik mis. Burgemeester zijn is een groot voorrecht maar de advocatuur had enkele aangenaamheden die ik nu totaal niet meer heb. Zo vond ik het ontzettend leuk zelf te schrijven. Dat is iets wat ik van mijn moeder heb meegekregen. Mijn oude secretaresses of collega’s konden er gek van worden: ik ging soms wel tien keer door versies van conclusies of pleitnota’s heen voordat ik het goed genoeg vond. Dat proces van nul naar tien was in het begin heel zwaar maar werd steeds bevredigender, dat vond ik geweldig.’
Moest het dan juridisch beter of mooier worden opgeschreven?
‘Wat ik in mijn leven heb geleerd en wat ik heb proberen over te dragen aan jongere collega-advocaten is: “Ga niet onmiddellijk schrijven. Maak eerst je structuur.” Ik las dossiers altijd heel goed, wat in de advocatuur vanzelfsprekend is. Ik heb die eigenschap meegenomen in mijn nieuwe functie en daar worden veel mensen hier ontzettend nerveus van. Al lezend maak je aantekeningen, rijp en groen, over wat misschien moet worden uitgezocht of wat interessant kan zijn. Dat noemde ik mijn groslijst. Dat moet je overbrengen in een inhoudsopgave, maar de meeste advocaten slaan dat over, wat resulteert in warrige stukken. Het is ook de moeilijkste fase, het echte denk- en uitzoekwerk. Maar het is de meest bevredigende fase als je jezelf die tijd gunt. Ik heb stagiaires altijd geleerd om dáár hun energie in te steken. Daarna komt fase 3 – het mooie dicteren. Ik heb mensen horen zeggen: “Onwaarschijnlijk dat jij uit zo’n dik dossier twee uur lang een conclusie kunt dicteren.” Maar dat was het laatste staartje, ik had er soms al dagen aan gewerkt om het te lezen en van fase 1 naar 2 te gaan. En dan was er in grote zaken nog een dag om de tekst te verfijnen, om van fase 3 naar 10 te gaan. Maar dát proces mis ik.’
Ervaart u in deze functie nadelen van het feit dat u advocaat bent geweest?
‘Jazeker. In een bestuurlijk gesprek en zeker in de gemeenteraad waar het ook politiek wordt, is het zelfs een valkuil om als advocaat te hebben gewerkt. Een advocaat zal altijd betwisten wat de wederpartij zegt als hij het er niet mee eens is. Anders kan de rechter hem er aan vastknopen. Zo zat ik in de jaren negentig in de gemeenteraad en zo zie ik het nu weer terugkomen. Anderen zeggen: “Als je zo reageert, dan wordt je verhaal veel te lang,” of ze vragen zich af waarom ik überhaupt op sommige sprekers inga. Ik zeg: “Het is toch gezegd, ik móét wel reageren.” Maar in de politiek is dat alles minder belangrijk dan in de rechtszaal. Het zit er bij mij nu eenmaal zo in en het zit me nu ook weleens in de weg. Als mensen in een debat roepen wat ze niet kunnen hardmaken of wat ad hominem is – dan komt die advocatenreflex boven. Je hebt als advocaat geleerd om dat zuiver te doen. En in het politieke debat gaat het niet altijd zuiver. En als je te veel op de hygiëne let – wat op zich goed is – kan dat wel het zicht op de hoofdboodschap wegnemen.’
Vandaag is uw hoofdboodschap de Top600, het programma om in Amsterdam zeshonderd criminele veelplegers aan te pakken.
‘Het is een heel ambitieus programma. Decennialang werd in Amsterdam de gewelddadige criminaliteit begaan door zo’n duizend man, die ook steeds recidiveerden. Dat is boven de macht van de overheid en semi-overheidsinstanties gegroeid. Daarbij, alles kwam samen: een gebrekkig integratie- en onderwijsbeleid, kapotte gezinnen, onvoldoende taalbeheersing. Kleine kinderen hadden op hun vierde verjaardag vaak al twee jaar taalachterstand wat niet positief op de schoolcarrière werkt. Dat leidt tot verlies aan zelfvertrouwen, spijbelen, vermenging met de straatcultuur. Die jongeren stoppen twee keer zo vaak met school, zijn drie keer zo vaak werkloos en komen vijf keer zo vaak in contact met Justitie. Als minister heb ik die problematiek bespreekbaar gemaakt en vervolgens meegenomen naar Amsterdam. Hier is de veiligheid wel verbeterd, maar niet op het punt van geweld en niet op het punt van jongeren tussen 18 en 24 jaar.’
Terwijl er al jaren een actief veiligheidsbeleid gevoerd wordt in Amsterdam.
‘Toen ik hier aankwam, zag ik ontzettend veel goeie instanties en mensen, die echter niet goed samenwerkten. Hier kwam de ondernemer in mij weer boven. In die rol heb ik geleerd: focus je. Die instanties moesten hetzelfde doen op zelfde moment, dezelfde richting op. Wat ik ook meenam was: registreren en monitoren. Maar er was een capaciteitsprobleem. Een districtschef leidde me rond in de wijk de Pijp. Men wist precies in welke pizzeria groepen afspraken maakten en naar welke andere tent ze het geld brachten. Ik dacht wat iedereen dacht: waarom pakken we ze niet op? De districtschef haalde een lijst met namen van veelplegers uit zijn binnenzak. Ze waren dus bekend bij de politie maar er was te weinig capaciteit. Daarmee ontstond het idee voor de Top600.
Een andere aanleiding was er trouwens ook. Ik heb veel slachtoffers van overvallen bezocht, vaak ouderen. Soms nam ik een bosje bloemen mee, soms kon ik ze aan een ander huis helpen. Maar aan de essentie – niet te worden overvallen – kon ik weinig doen. Ze zeiden: “Als ik word overvallen, dan wil ik graag dat de dader verantwoording aflegt.” Dat had ik nauwelijks te bieden.’
Wat kon u wel doen?
‘Er werden dikke nota’s geproduceerd. Ik las ze niet en ik ontdekte dat niemand dat deed. Toen waren er in twee weken twee overvallen op juweliers in één straat. Voor één juwelier was het al de vierde keer, ik zag de kogelgaten in de deurpost. De andere juwelier was doodgeschoten. Toenmalig hoofdcommissaris Bernard Welten vroeg of ik een dikke nota wilde vaststellen. Ik wilde wat anders: dit moet ophouden, we moeten het verloren terrein terugwinnen. Het aantal overvallen moet terug, die jongens moeten weer een kans krijgen en professionals moeten weer met plezier naar hun werk gaan.’
Wat maakt uw aanpak anders?
‘Er zijn drie onderdelen. De eerste pijler is “lik op stuk” en daarin hebben we fantastische resultaten bereikt. De tweede pijler is de strafzorgcombinatie: niet alleen Justitie speelt een rol maar ook de zorg, de schuldhulpverlening, de leerplichtambtenaar, de gezinsmanager, woonbegeleiding en er worden stageplekken en banen gezocht. Pijler drie richt zich op het gezin. Heb je een criminele broer, dan is dat de voornaamste voorspeller dat jij ook crimineel wordt. Pakken we iemand op uit de Top600, dan gaan we direct het gezin in om broertjes en soms zusjes te helpen.’
Maar die ouders zeggen: ‘onze zoon is misschien wel crimineel maar al die lui over de vloer
willen we niet.’
‘Dat is typisch een advocatenreactie omdat ze denken dat wij de bevoegdheid niet hebben om binnen te komen. Maar de ouders hebben dan al een brief gehad: “Uw zoon behoort tot Top600.” Ik heb behoorlijk wat brieven van advocaten gehad: “Mijn cliënt moet van de lijst, want anders start ik een kort geding.” We nodigen die advocaten dan uit en leggen uit waarom ze op de Top600 staan. Ondertussen wacht ik nog altijd op het eerste kort geding. Waarom zouden wij niet mogen focussen? De ouders die een brief krijgen denken niet in termen van bevoegdheden, dat gemeentelijke instanties niet mogen binnenkomen. Die zijn vaak juist blij. Of ze vragen zelf hun zoon op de lijst te zetten want dan krijgen ze eindelijk aandacht van al die instanties. Dat is mijn antwoord op de bevoegdhedenvraag van advocaten: “Je treft hier een heel erg goed programma waarin het lukt de jongens én hun broertjes de goede kant op te werken.” Wij houden ons uiteraard aan de wet!’
Er doen 33 instellingen en
organisaties mee. Waarom de advocatuur niet?
‘Ik wilde dat de advocatuur de 34ste werd en dat is inmiddels gebeurd. Begin juni zijn de Amsterdamse deken Germ Kemper en strafrechtadvocaat Simeon Burmeister hierover op bezoek geweest.’
Advocaten helpen mee om
veelplegers te vangen?
‘Ik ben advocaat van de Nederlandse Vereniging van rechters geweest en weet heel goed wat des rechters en wat des bestuur is. U zult van mij nooit één uitspraak vinden dat we harder moeten straffen. Maar waar wij voluit over mogen spreken, ook met rechters, is de organisatie van ons hele systeem. Dat zeg ik ook tegen advocaten, met dezelfde afbakening van hun autonomie, waar ik als burgemeester kilometers ver weg van moet blijven. Advocaten moeten alles kunnen doen wat zij voor hun cliënten nodig vinden. Maar tegen hen zeg ik: “Als de statistieken zeggen dat jouw cliënt negentig procent kans op recidive heeft, dan is ook jullie expertise onontbeerlijk in het programma.” Daar is goed en zakelijk op gereageerd. De eigen verantwoordelijkheid van de advocatuur moet onverlet blijven maar dat hoeven ze mij niet uit te leggen. Dan willen ze best meedenken over maatschappelijke problemen die erachter zitten.’
Wat doet de advocatuur in uw programma concreet?
‘Daarover zijn we nog in gesprek. Voor slachtoffers zie ik gaten in slachtofferhulpverlening maar dat is meer voor letselschadeadvocaten, die kunnen helpen dat op orde te brengen.’
‘Geen partners’
Simeon Burmeister, u gaat burgemeester Van der Laan helpen om boeven te vangen?
‘Nee hoor,’ zegt strafrechtadvocaat (Cleerdin & Hamer in Amsterdam) en portefeuillehouder strafrecht van de Amsterdamse Orde van Advocaten. ‘Enkele advocaten, vooral die zich bezighouden met het minderjarigenstrafrecht, maken zich wel zorgen over de rechtsbescherming van de veelplegers uit de Top600. Advocaten zijn sceptisch over deze lijst, het werkt stigmatiserend. Het is niet duidelijk waarom je op de lijst terechtkomt. Het zijn wel ónze cliënten die erop staan. Maar de lijst is er nu eenmaal en dan kun je twee dingen doen: zeggen dat je er niets mee te maken hebt of meedenken hoe de belangen van veelplegers kunnen worden behartigd. Over dat laatste hebben we een goed gesprek gehad met Van der Laan. We denken constructief mee, met behoud van onze eigen verantwoordelijkheid. Precies zoals Van der Laan zegt. Zo praten we ook met de rechtbank en het OM, die ons ook aanduiden als ketenpartners.’
CV Eberhard van der Laan
1955 Geboren te Leiden
1983 Doctoraal Nederlands recht, VU Amsterdam (cum laude)
1984-1992 Advocaat bij Van Doorne Sjollema Advocaten/Trenité van Doorne Advocaten (tegenwoordig Van Doorne)
1990-1998 PvdA gemeenteraadslid Amsterdam
1992 Oprichting Kennedy Van der Laan
1992-2008 Advocaat/partner
2008-2010 Minister voor Wonen, Wijken en Integratie in kabinet-Balkenende IV
2010 Burgemeester van Amsterdam