Verhoging uurtarief
– Raad van discipline Arnhem, 20 juni 2011, LJN: YA1947
Onjuist gehandeld door zonder duidelijke mededeling vooraf uurtarief fors te verhogen
– Art. 46 Advocatenwet (1 De zorg voor de cliënt; 1.4.3.1 Financiële verhouding)
– Gedragsregels 8, 23, 25, 26 en 27
Feiten
De feiten blijken uit de klacht en het verweer.
Klacht
(A) Mr. X heeft een kansloze vordering in een concept kort geding dagvaarding opgenomen.
(B) Mr. X voerde ten onrechte tariefaanpassingen door met een beroep op algemene voorwaarden. Het aanvankelijk afgesproken uurtarief bedroeg 135 euro. Een jaar later heeft mr. X een uurtarief van 200 euro in rekening gebracht. Voor de werkzaamheden van een andere, ingeschakelde jurist werd een uurtarief van H 90 afgesproken. Nadien is dit verhoogd naar 150 euro en 247,50 euro.
(C) Eén van de verstuurde nota’s is tweemaal betaald. Terugstorting van het te veel betaalde bleef achterwege.
(D) Tijdens een zitting is zowel door mr. X als de andere, ingeschakelde jurist het woord gevoerd. Van beiden zijn de uren in rekening gebracht terwijl klager niet had gevraagd om hun beider aanwezigheid.
Verweer
(A) Mr. X weerspreekt dat sprake was van een kansloze vordering.
(B) De door mr. X toegepaste tariefsverhogingen zijn gebaseerd op de voorwaarden die op de achterzijde van zijn opdrachtbevestiging afgedrukt waren. Klager is daarmee akkoord gegaan.
(C) Weliswaar heeft klager een rekening dubbel betaald, maar daar staat tegenover dat nog een aantal uren openstaat dat niet in rekening is gebracht, waarmee een aanzienlijk hoger bedrag is gemoeid.
(D) Beide juristen hielden zich met de zaak bezig.
Overwegingen raad
(A) Klachtonderdeel A is ongegrond bij gebrek aan feitelijke grondslag.
(B) Wat er zij van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, ‘het geeft geen pas’ om – daargelaten een automatisch indexeringspercentage dat het gebruikelijke prijspeil volgt – zonder duidelijke mededeling vooraf het tarief te laten stijgen, zeker niet in de mate waarin mr. X dat heeft gedaan, temeer daar geen argumenten zijn aangevoerd die deze forse verhoging kunnen rechtvaardigen. Klachtonderdeel B is gegrond.
(C) Van mr. X had mogen worden verwacht dat hij het te veel betaalde bedrag had teruggestort, zeker toen klager daarom vroeg. Een beoogde verrekening kan niet ter rechtvaardiging dienen. Klachtonderdeel C is daarom ook gegrond.
(D) Er zijn gevallen denkbaar waarin ter zitting zoveel is uit te leggen of zoveel specialistische kennis nodig is, dat de aanwezigheid van meer deskundigen wenselijk is. Als al van een dergelijke situatie sprake zou zijn geweest, had in ieder geval van mr. X verlangd mogen worden dat hij op voorhand over de financiële consequenties helderheid aan klager had verschaft. Verweerder is daarover niet transparant geweest. Klachtonderdeel D is eveneens gegrond.
Bij de bepaling van de strafmaat overweegt de raad, dat mr. X onvoldoende actief is geweest om te proberen de zaak op te lossen en voorts in de stukken en ter zitting geen blijk heeft gegeven in te zien, dat het in financieel opzicht niet is gegaan zoals het had behoren te gaan.
Beslissing
Legt mr. X de maatregel van berisping op.
Belangenconflict
en privé-gedraging
– Raad van discipline Amsterdam 24 mei 2011, LJN: YA1679
Geen opdrachtverhouding tussen A als cliënt en mr. X als advocaat, maar de verhouding tussen beiden was wel zodanig dat het mr. X niet meer vrijstond zonder meer de over en weer uitgewisselde informatie te openbaren.
– Art. 46 Advocatenwet (2 Wat een behoorlijk advocaat betaamt, algemeen; 2.4 Vermijden van een belangenconflict)
– Gedragsregel 7
Feiten
Mr. X is enige tijd als bedrijfsjuriste in dienst geweest bij Beheer, klager sub 2. Aansluitend heeft mr. X een managementovereenkomst gesloten met Holding, moeder van Beheer, op grond waarvan zij als directeur diensten verrichtte voor Beheer en daaraan gelieerde ondernemingen. Daarnaast voerde mr. X een advocatenpraktijk. Mr. X heeft gedurende voornoemde periodes aan A, klager sub 1 en bestuurder van Holding, in persoonlijke gesprekken (onbetaald) informatie van algemeen juridische aard verstrekt omtrent zijn positie in zijn toen lopende echtscheiding. Op enig moment heeft mr. X een schriftelijke verklaring gestuurd aan de advocaat van de (inmiddels) ex-echtgenote van A, ten behoeve van een kort geding waarbij ook A partij was. Zij heeft daarin mededelingen gedaan over de inhoud van vriendschappelijke gesprekken die zij met A voerde.
Klacht
1. Mr. X heeft haar werkzaamheden voor Beheer, aanvankelijk als bedrijfsjurist, later als directeur van Beheer niet weten te onderscheiden van haar werkzaamheden als advocaat.
2. Mr. X heeft zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling.
3. …
4. Mr. X heeft in een echtscheidingsprocedure tussen A en diens echtgenote een verklaring afgelegd ten faveure van de echtgenote, terwijl zij A, op diens verzoek, ter zake had geadviseerd als advocaat en mediator.
5 t/m 8 …
Overwegingen
Een advocaat kan zich niet met de behartiging van de belangen van twee of meer partijen belasten indien die belangen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is. Het is dus relevant of mr. X daadwerkelijk in haar hoedanigheid van advocaat heeft opgetreden voor klagers, nu op het bepaalde in Gedragsregel 7 alleen een beroep kan worden gedaan door de (voormalige) cliënt van de advocaat en niet door de wederpartij of een derde. Partijen zijn het erover eens dat mr. X in deze niet als advocaat voor Beheer optrad. Beheer was derhalve geen cliënt van mr. X, zodat de klacht daarop afstuit.
Er was geen sprake van een opdrachtverhouding tussen A als cliënt en mr. X als advocaat. De raad beschouwt het handelen van mr. X als een privégedraging.
Privégedragingen van een advocaat worden alleen dan van tuchtrechtelijk belang geoordeeld, wanneer er hetzij voldoende aanknopingspunten zijn met de praktijkuitoefening om dezelfde maatstaven te laten gelden, hetzij de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. Op grond van de omstandigheden concludeert de raad dat er weliswaar geen professionele vertrouwensrelatie aanwezig was tussen A als cliënt en mr. X als advocaat, en er op mr. X dus ook niet uit dien hoofde een geheimhoudingsplicht rustte, maar wel dat de verhouding tussen beiden zodanig was dat het mr. X niet zonder meer vrijstond de over en weer gewisselde informatie te openbaren.
Mr. X had geen mededelingen van welke aard dan ook mogen doen over haar vertrouwelijke gesprekken met A.
Beslissing
ten aanzien van klager sub 1:
– verklaart klachtonderdeel 4 gegrond;
ten aanzien van klager sub 2:
– verklaart klachtonderdeel 7 gegrond;
– verklaart klager sub 2 niet-ontvankelijk in klachtonderdelen 1, 2, 3, 5, 6 en 8;
legt aan mr. X op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand, voorwaardelijk.
Misleiding
– Raad van discipline Amsterdam 5 september 2011, LJN: YA1944
Misleidende verwijzing naar Wet openbaarheid van bestuur om informatie over een wederpartij te verkrijgen
– Artikel 46 Advocatenwet (2 Wat een behoorlijk advocaat betaamt; 3.3.3 Berichten aan derden)
– Gedragsregel 1
Feiten
Mr. X is de advocaat van een vrouw in een echtscheidingsprocedure. Klaagster is een zakenrelatie van het bedrijf van de man in de echtscheidingsprocedure. Mr. X heeft klaagster aangeschreven met het verzoek een aantal concrete vragen te beantwoorden over de beëindiging van een overeenkomst tussen het bedrijf van de man en klaagster. Mr. X heeft bij het verzoek om informatie te verstrekken verwezen naar de Wet openbaarheid van bestuur.
Klacht
Mr. X heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt, door te trachten via misleiding informatie van klaagster over een wederpartij te verkrijgen, te weten door een brief aan klaagster te richten, waarin onder verwijzing naar de Wet openbaarheid van bestuur aan klaagster wordt verzocht bepaalde informatie over die wederpartij te verstrekken, terwijl mr. X wist dat deze wettelijke regeling in de onderhavige situatie niet van toepassing was.
Overwegingen
De raad stelt voorop dat het tuchtrecht er niet toe dient een advocaat te beknotten in zijn vrijheid om zijn cliënten bij te staan op de wijze die hem goed dunkt. Die vrijheid is echter niet onbeperkt en vindt onder meer haar begrenzing in de plicht van de advocaat om zich te onthouden van het benaderen van een juridisch ongeschoolde derde, niet zijnde een van de partijen in het geschil, met het kennelijke doel die derde met evident onhoudbare juridische argumenten te bewegen tot iets waarop de advocaat namens zijn cliënt beslist geen aanspraak kan maken, terwijl die derde, als hij zou zwichten voor die (onhoudbare) argumenten, mogelijk nadeel zal ondervinden. Deze norm heeft mr. X met zijn handelwijze overschreden.
Het onwenselijke gevolg van de brief van mr. X had kunnen zijn – naar hij zich had dienen te realiseren – dat klaagster in strijd met een wettelijke norm of in strijd met de tussen klaagster en de wederpartij geldende overeenkomst dan wel op andere jegens die wederpartij onrechtmatige wijze informatie aan mr. X had verstrekt, of dat de verhouding tussen klaagster en haar zakenrelatie zou zijn geschaad.
Bovendien heeft mr. X met zijn handelwijze meer in het algemeen het vertrouwen in de advocatuur geschaad.
Beslissing
Verklaart de klacht gegrond en legt aan mr. X op de maatregel van enkele waarschuwing.