Als bijzonder hoogleraar advocatuur aan de Universiteit van Amsterdam spreekt Britta Böhler 12 september haar oratie uit. Over de inhoud van haar rede mag ze niet teveel verklappen, maar ze licht wel alvast een tipje van de sluier op.
Waarom dit hoogleraarschap?
‘Tot de zomer in 2011 had ik een deeltijdfunctie als GroenLinks-senator in de Eerste Kamer. Destijds heb ik bewust niet voor nóg een termijn gekozen, maar ik wilde wel graag weer een betrekking die de advocatuur vanuit een andere invalshoek bekijkt. Toen Floris Bannier ermee ophield, dacht ik: “dit is een perfecte plek voor mij”. De leerstoel advocatuur heeft alles te maken met mijn vakgebied, maar vanuit een wetenschappelijk perspectief. De verschillende componenten van de functie, zoals onderwijs geven en de ruimte voor onderzoek, vind ik ontzettend leuk. Het is een mooie aanvulling op mijn advocatuurlijke achtergrond die ik heb opgebouwd in de loop der jaren.’
Uw onderzoek richt zich op de onafhankelijke positie van de advocaat. Waarom dit onderwerp?
‘Onafhankelijkheid in de advocatuur heeft twee kanten. Aan de ene kant is het voorwaarde scheppend: advocaten moeten onafhankelijk zijn ten opzichte van de overheid en opkomen voor zaken die politiek gevoelig liggen. In Nederland kan dat, maar in veel andere landen niet. Dat is één kant. Daarnaast is het een kernwaarde, want het is een gedragsnorm dat advocaten zich onafhankelijk dienen op te stellen. Dat mag niet in het gedrang komen en daar ga ik mij in het onderzoek op richten. Want wat betekent het nu om onafhankelijk te zijn? Wat voor eigenschappen en privileges zitten daaraan vast? Hoe kun je in de 21eeuw zinvolle invulling geven aan de rol van advocaat? Grofweg, want ik wil natuurlijk niet alles zeggen voor mijn oratie, zijn dat vragen waar ik mij tijdens het onderzoek op wil richten.’
Wat hoopt u dat dit onderzoek brengt?
‘Ik vind het voorbarig daar nu al over na te denken, want dan stuur je resultaten al een bepaalde kant op en dat moet je aan het begin van een onderzoek niet doen. Maar wat ik wel belangrijk vind, is dat het onderzoek vertaalbaar is naar de praktijk. Daarmee wil ik niet zeggen dat goed onderzoek per se meteen toe te passen moet zijn, absoluut niet, maar gezien de maatschappelijke inbedding en de externe financiering voor deze leerstoel, besef ik mij wel dat er een zinvolle vertaalslag naar advocaten, de Orde en de opleiding van de universiteit moet zijn.’
In het aankomende Advocatenblad een uitgebreid interview met Britta Böhler.
Tekst: Hedy Jak