Geen goed functionerende rechtsstaat zonder een onafhankelijke advocaat. De overheid dient die onafhankelijkheid te beschermen. Tegelijkertijd moet de advocaat zich grondig afvragen wat die onafhankelijkheid werkelijk behelst, zei Bijzonder hoogleraar Advocatuur Britta Böhler gister tijdens haar oratie.
Böhler maakt zich zorgen over ‘het gebrek aan begrip voor de betekenis en de functie van de advocaat, ook bij politieke gezagsdragers.’ Een uitvloeisel daarvan is het omstreden plan voor de instelling van een College van Toezicht op de Advocatuur. Het plan deugt niet, zegt Böhler, en met haar een indrukwekkende stoet rechtsgeleerden in binnen- en buitenland, omdat de onafhankelijkheid van de advocatuur door de vergaande bevoegdheden van het nieuwe College ten gronde wordt ondergraven.
Böhler richt haar pijlen ook op bewindslieden die door hun uitlatingen het aanzien van de advocatuur schaden. ‘Het zou de regering, met name de minister en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie dan ook niet misstaan het zo nu en dan publiekelijk op te nemen voor de advocatuur en hierbij de belangrijke rol en de onmisbaarheid van advocaten voor het functioneren van de rechtsstaat te benadrukken. Te vaak wordt de advocaat ook door de politiek afgeschilderd als iemand die de goede rechtsbedeling in de weg staat, als iemand die beroepsmatig zand strooit in de machine van de rechtspleging.’
Tegelijkertijd moet iedere advocaat zich voortdurend afvragen wat een zin als ‘zoals het een advocaat betaamt’ nu werkelijk betekent. In haar onderzoek zal Böhler zich dan ook richten op het ontwikkelen van een ‘deugdethisch georiënteerde beroepsethiek,’ en daarmee een bijdrage leveren aan de beroepsethische vakken in de nieuwe stagiareopleiding.
Tekst: Tatiana Scheltema