mrs. De Groot, Breederveld, Knipscheer, Meijer en Rigters

 

 

 

 

Verzet tegen voorzittersbeslissing. Onnodig grievend is de uitlating van de advocaat tijdens pleidooi over de wederpartij waarin een niet-functioneel accent wordt gelegd op de (homo)seksuele geaardheid van die wederpartij en wordt gesuggereerd dat deze geaardheid op zichzelf reeds seksueel opdringerig gedrag meebrengt.
Advocatenwet art. 46 (3.3.1. grievende uitlatingen)
Gedragsregel 31

 

Klacht
Mr. X heeft bij pleidooi onware mededelingen en onnodig grievende uitlatingen over klager gedaan.

 

Overwegingen van de raad
De voorzitter beoordeelt de klacht als kennelijk ongegrond. In de verzetprocedure overweegt de raad dat de voorzitter terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, passend voorkomt en dat deze vrijheid eerst daar haar grens vindt waar de belangen van de wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad, bijvoorbeeld door onnodig grievende uitlatingen over de wederpartij of door mededelingen waarvan de advocaat bekend is of had behoren te zijn dat deze onwaar zijn. De raad oordeelt dat mr. X deze grens niet heeft overschreden, behalve waar het gaat om die alinea uit de pleitnota waarin mr. X stelt dat klager ‘onvoldoende geremd is in zijn seksuele geaardheid’. Daar is mr. X zijn vrijheid te buiten gegaan. Naar het oordeel van de raad dient een advocaat, met name indien hij, zoals hier, door zijn cliënt aan de wederpartij gemaakte verwijten vertolkt waarvan evident is dat die de wederpartij zullen grieven, in woordkeuze en formulering de nodige zorgvuldigheid te betrachten om te vermijden dat de verwijten onnodig grievend worden. De raad is van oordeel dat de hiervoor bedoelde passage, die klager zegt als discriminerend en krenkend te hebben ervaren, jegens klager onnodig grievend is, nu daarin een niet-functioneel accent wordt gelegd op klagers (homo)seksuele geaardheid en wordt gesuggereerd dat deze geaardheid op zichzelf reeds seksueel opdringerig gedrag meebrengt. De raad acht het verzet in de hiervoor omschreven zin gegrond. De aan mr. X verweten gedraging is echter niet dermate ernstig dat hem een maatregel dient te worden opgelegd. Daarbij merkt de raad op dat hij geen aanleiding heeft aan te nemen dat er sprake is van méér dan, zoals namens mr. X ter zitting is aangevoerd, een ongelukkige formulering.

 

Feiten
BV A exploiteert een winkel die zich op de begane grond bevindt. De kantoorruimte van deze vennootschap alsmede van BV B bevindt zich daarboven, op de eerste etage. De broers C en D zijn, al dan niet indirect, bestuurder en/of aandeelhouder van de vennootschappen. Klager vordert in kort geding toelating tot de kantoorruimte, stellende dat zich daar tevens de administratie van een door hem gecontroleerde vennootschap E bevindt. Mr. X staat de gedaagde vennootschappen A en B in dat kort geding bij, voert verweer tegen de vordering en vordert in reconventie opheffing van een aantal beslagen dat namens klager ten laste van deze vennootschappen is gelegd. In zijn pleidooi meldt mr. X, sprekende over belangenafweging, onder meer het volgende op: ‘Indien er al enig recht zou zijn, quod non, dient dit te wijken voor de belangen van (BV B). Van diens personeelsleden, in het bijzonder (D), kan met de beste wil van de wereld niet worden gevergd dat (klager) nog een stap in dit kantoor doet. Er zou een volkomen onmogelijke situatie ontstaan met zeer grote spanningen. Het risico dat dit uit de hand loopt is evident aanwezig, nu (klager) al eerder in drift (D) aanviel en een vechtpartij veroorzaakte. Met name voor (D) is deze situatie buitengewoon bedreigend en intimiderend omdat (klager) onvoldoende geremd is in zijn seksuele geaardheid.’ De president wijst in conventie de vordering van klager af en beveelt in reconventie de opheffing van de beslagen onder zekerheidstelling. De president overweegt daarbij onder meer als volgt: ‘(…) In dit kort geding is voldoende aannemelijk geworden dat de verhoudingen tussen partijen dusdanig zijn verstoord dat verdere confrontaties tussen partijen tot escalatie van de thans bestaande conflictsituatie zal leiden. Onder die omstandigheden (…) is het als ordemaatregel aangewezen de huidige status quo te handhaven.

 

Download artikel als PDF

Advertentie