mrs. Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Krans, Orie, Scheltema en Schokkenbroek
Toegestane variatie van quota pars litis.
– Advocatenwet, art. 46 (1.4.3.1 financiële verhouding)
– Gedragsregel 25
Feiten
Mr. X behandelde voor zijn cliënt een letselschadezaak onder de afspraak dat hij zou trachten de buitengerechtelijke kosten bestaande uit honorarium en kosten bij de aansprakelijke WAM-assuradeur te verhalen en, zo zulks niet zou lukken, de cliënt desondanks geen rekening zou krijgen, behoudens andersluidende afspraken. De WAM-verzekeraar voldeed de declaraties van mr. X maar voor 75 procent, omdat de klager geen autogordel had gedragen. In het eindstadium van de zaak heeft mr. X met zijn cliënt afgesproken dat hij de helft zou ontvangen van het meerdere dat zijn cliënt boven 50.000 gulden als slotuitkering inzake de schadevergoedingskwestie zou ontvangen.
De Raad van Discipline achtte dit laatste, op een klacht van de cliënt, tuchtrechtelijk verwijtbaar omdat dat voorstel naar de huidige opvattingen een onjuiste wijze van declareren inhield.
Overwegingen van het hof
Het voorstel van mr. X bevat elementen van de declaratiewijze (quota pars litis) die gedragsregel 25, derde lid, verbiedt, maar onderscheidt zich daarvan in aanmerkelijk opzicht. Mr. X zou immers slechts een evenredig deel van de waarde van het te bereiken gevolg ontvangen indien en voor zover die waarde een bedrag van 50.000 gulden te boven zou gaan. Het hof acht daarbij niet onaannemelijk dat de kans op een dat bedrag wezenlijk overschrijdende uitkering (zeer) beperkt was. Bovendien had mr. X als gevolg van de door de verzekeraar toegepaste korting van 25 procent voor een als belangrijk in te schatten gedeelte van zijn werkzaamheden (te weten de werkzaamheden die mr. X toen hij het voorstel deed reeds had verricht) een salaris ontvangen dat feitelijk neerkwam op een gematigd uurtarief. De voorgestelde wijze van declareren kan dan ook niet (zonder meer) als ongeoorloofd worden aangemerkt (vgl. HvD 9 februari 1998, no. 2474, Advocatenblad 19 maart 1999, no. 9906).
Volgt
Vernietiging van de beslissing van de Raad van Discipline en ongegrondverklaring van de klacht.