mrs. Fransen, Mout-Bouwman, De Leeuw, Dantuma en Kiers-Becking

 

Onnodig grievende opmerkingen tegenover een wederpartij over een door die wederpartij ingeschakelde schaderegelaar.

Advocatenwet, art. 46 (3.3.1 grievende uitlatingen)

Gedragsregel 31

 

Feiten

Mr. X, opkomend voor slachtoffers in letselzaken, ergerde zich over het optreden van een door zijn wederpartij, een verzekeraar, ingeschakeld schaderegelingsbureau. Hij heeft op enig moment geweigerd om verder met dat bureau zaken te doen en heeft zich voortaan rechtstreeks tot de verzekeraar gewend. In die rechtstreekse contacten heeft mr. X gesteld dat het bureau ‘zich in diverse contacten chicaneus en onbetrouwbaar toont’ en voorts dat ‘de opstelling van het bureau voornamelijk gericht lijkt te zijn op het frustreren en vertragen van het onderhandelingsproces, het murw procederen van slachtoffers en het zo mogelijk laten vervallen van betalingsverplichtingen’. Het eerste onderdeel van de klacht van het bureau was tweeledig, namelijk allereerst dat mr. X heeft geweigerd met het bureau in overleg te treden hoewel de verzekeraar het als gemachtigde had aangewezen, vervolgens dat mr. X in zijn rechtstreekse contacten de uitlatingen heeft gedaan als hiervoor vermeld.

De Raad van Discipline overwoog dat het mr. X in beginsel vrijstond, zulks met het oog op de belangen van zijn cliënten, om de contacten met het bureau op te schorten c.q. te verbreken en zich vervolgens bij de opdrachtgever, de verzekeraar over dat – zijns inziens verwerpelijke – optreden te beklagen, maar dat hij niet de gewraakte woorden had mogen gebruiken nu deze als nodeloos grievend zijn te bestempelen. De raad verklaarde het eerste klachtonderdeel gegrond en legde aan mr. X een enkele waarschuwing op. Mr. X stelde van deze beslissing hoger beroep in.

 

Overwegingen van het hof

De grieven van mr. X richten zich tegen het oordeel van de raad dat hij in zijn brieven aan de verzekeraar niet de hiervoor vermelde woorden mocht gebruiken. Mr. X stelt daartoe dat de gebruikte bewoordingen zijn gerechtvaardigd oordeel over de handelingen van klaagster weergeven (dat hij niets anders heeft gezegd dan hij bedoelde) en dat hij genoodzaakt was ‘overtuigender bewoordingen’ te gebruiken omdat zijn eerdere brieven aan de verzekeraar niet het door hem gewenste resultaat hadden.

Het hof is van oordeel dat de door mr. X aan klaagster verweten handelwijze niet de conclusie rechtvaardigt dat de klaagster zich in diverse contacten chicaneus en onbetrouwbaar toont en evenmin dat haar opstelling voornamelijk gericht lijkt te zijn op het frustreren en vertragen van het onderhandelingsproces, het murw procederen van slachtoffers en het zo mogelijk laten vervallen van betalingsverplichtingen. De door mr. X gekozen bewoordingen gaan uit van een ‘kwade bedoeling’ van klaagster bij de verweten gedragingen. Deze bedoeling leidt mr. X af uit de brieven van klaagster en het niet of te laat (laten) doen van door mr. X verzochte betalingen.

Hieruit kan naar het oordeel van het hof echter niet meer worden afgeleid dan dat klaagster een ander oordeel over de (behandeling van) de onderhavige zaken heeft dan mr. X en dat klaagster wellicht een zekere laksheid verweten kan worden. Op grond daarvan kan niet aannemelijk worden geacht dat klaagster de kwade bedoeling, die tot uitdrukking wordt gebracht door de door mr. X gebruikte bewoordingen, had bij de haar door mr. X verweten gedragingen. Het hof kan mr. X in zijn stelling dat de houding van de verzekeraar hem noodzaakte de onderhavige bewoordingen niet te gebruiken niet volgen.

Het hof is van oordeel dat mr. X minder krachtige en zakelijker termen had kunnen gebruiken teneinde zijn visie op de handelwijze van de klaagster aan de opdrachtgever van de klaagster kenbaar te maken. De door mr. X gebruikte terminologie is derhalve door de raad terecht als onnodig grievend aangemerkt.

 

Volgt

Bekrachtiging van de beslissing van de Raad van Discipline.  

Download artikel als PDF

Advertentie