mrs. De Groot, Goppel, Hamming, Klaver en Romijn
Kennis van en de bewaking van voorgeschreven proces – termijnen zijn een wezenlijke taak van de advocaat en vergen, gelet op de doorgaans verstrekkende gevolgen van het niet in acht nemen daarvan, grote alertheid.
– Advocatenwet art. 46 (1.4.1. termijnen)
– Gedragsregel 4
Feiten
Mr. X neemt ten behoeve van klager op zich hoger beroep in te stellen tegen een beslissing van een raad van discipline, op een klacht tegen de voormalige advocaat van klager. Op 13 juni 1994 hebben mr. X en klager daarover een gesprek, terwijl de beroepstermijn verstrijkt op 18 juni 1994. Mr. X laat op 15 juni daaropvolgend aan de griffier van het Hof van Discipline per brief weten dat hoger beroep wordt ingesteld en dat de gronden waarop het beroepschrift steunt zo spoedig mogelijk zullen worden nagezonden. De griffier van het hof wijst vervolgens mr. X er telefonisch op dat binnen het verstrijken van de appèltermijn de gronden van het beroep moeten zijn ingeleverd, waarna mr. X bij faxbrief van vrijdag 17 juni 1994 laat weten niet in staat te zijn om de gronden behorende bij het voorlopig verzoekschrift te kunnen aangeven, omdat hem de daarvoor noodzakelijke informatie ontbrak. Bij beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 20 juni 1994 wordt klager vervolgens niet-ontvankelijk verklaard. Mr. X stelt klager daarvan op de hoogte, waarna wordt afgesproken dat mr. X zal onderzoeken of een vordering tegen de voormalige advocaat op grond van diens veronderstelde onrechtmatig handelen kans van slagen heeft. Op 15 augustus 1994 hebben mr. X en klager daarover een bespreking, waarna klager, als in juni 1995 nog geen actie is ondernomen, een andere advocaat inschakelt. De klacht behelst dat mr. X de klachtzaak tegen de voormalige advocaat van klager niet naar behoren heeft behandeld en gedurende ruim een jaar geen actie heeft ondernomen in de zaak omtrent onrechtmatig handelen van de voormalige advocaat van klager.
Overwegingen van de raad
Kennis van en de bewaking van voorgeschreven procestermijnen voor het aanvoeren van de gronden van een in te stellen beroep zijn een wezenlijke taak van de advocaat en vergen, gelet op de doorgaans ver – strekkende gevolgen van het niet in acht nemen daarvan, grote alertheid. Volgens artikel 56 lid 3 van de Advocatenwet dient het beroep van een beslissing van de Raad van Discipline (binnen de daarvoor gestelde termijn van 30 dagen) te worden ingesteld bij met redenen omklede memorie. Mr. X heeft aangevoerd dat hij daarmee bekend was, maar niet wist hoe strak het vereiste van aan te voeren gronden werd gehanteerd. Echter, voor het verstrijken van de fatale termijn is mr. X er door de griffier van het hof nog eens op gewezen dat een termijnsauverend beroepschrift, als door mr. X ingediend, niet mogelijk was en dat de gronden dus aangevuld dienden te zijn. Desondanks is mr. X daartoe niet overgegaan.
Indien mr. X tijdens het intakegesprek met klager al wist in de hem resterende week geen tijd te zullen hebben voor het aanvoeren van gronden, had hij de opdracht van klager niet moeten aanvaarden. Door de opdracht evenwel aan te nemen werd van mr. X gevergd dat hij alle geëigende maatregelen zou nemen (zoals het verkrijgen van specifieke informatie benodigd voor het opstellen van de gronden dan wel bij gebreke daarvan het invullen van de gronden van meer algemene aard) om voldoende zorg te betrachten bij de vervulling van zijn verplichtingen. De in het voorgaande omschreven handelwijze van mr. X is principieel onjuist en door aldus niet te voldoen aan de opdracht van klager op processueel juiste wijze beroep in te stellen heeft mr. X klachtwaardig gehandeld.
Met betrekking tot het verwijt dat mr. X nalatig is geweest in het nemen van andere stappen heeft mr. X aangevoerd de behandeling van de zaak te hebben laten liggen in afwachting van bemiddeling door de deken in andere klachtzaken van klager. De klachtzaak tegen diens voormalige advocaat maakte daar echter geen deel van uit; deze zaak was al bij de tuchtrechter in behandeling geweest. Klager verkeerde in de veronderstelling dat de zaak tegen zijn voormalige advocaat door mr. X zou worden behandeld.
Mr. X heeft feitelijk de behandeling van de zaak gestaakt zonder klager naar behoren te informeren. Ter voorkoming van misverstanden bracht de door mr. X jegens klager in acht te nemen zorg mee dat een gemaakte afspraak of verstrekt advies om de behandeling van de zaak op te schorten ook schriftelijk werd vastgelegd. Mr. X heeft dit verzuimd. Ook het tweede klachtonderdeel is derhalve gegrond. Mr. X heeft zich ter zitting ongelukkig betoond met de hem verweten gedragingen en er blijk van gegeven in te zien dat de eerder door hem aangevoerde omstandigheden hem niet kunnen disculperen. In samenhang met het gegeven dat mr. X in de voorliggende 23 jaar niet eerder tuchtrechtelijke verwijten zijn gemaakt acht de raad geen termen aanwezig voor het opleggen van een maatregel.
Volgt
De Raad van Discipline verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond.