mrs. De Groot, Italianer, Breederveld, Rigters en Karsten
De advocaat is verplicht met zijn cliënt, bij het begin van de zaak en telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Wanneer de cliënt in aanmerking komt voor deze gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen.
Advocatenwet art. 46 (1.2 de vereiste communicatie met de cliënt, 1.4.3.1 financiële verhouding met de cliënt, 1.5 vereiste van schriftelijke vastlegging)
Gedragsregel 24
Feiten
De moeder van klaagster neemt op 15 december telefonisch contact op met mr. X voor het maken van een afspraak over een mogelijke procedure, die verband houdt met seksueel misbruik van klaagster. Er wordt een afspraak gemaakt voor een bespreking op 23 december. Daags daarvóór heeft telefonisch contact plaats tussen mr. X en de partner van de moeder van klaagster. Op 23 december heeft tussen klaagster, haar moeder en mr. X een bespreking plaats waarbij klaagster en haar moeder aan mr. X vragen een opgave te doen van de eventueel te verwachten kosten. Klaagster stuurt aan mr. X nadere informatie toe, welke door hem op 12 januari wordt ontvangen. Naar aanleiding daarvan stuurt mr. X bij brief van 15 januari aan de moeder van klaagster een voorschotnota. Bij brief van 19 januari laat de moeder van klaagster aan mr. X weten een dergelijk voorschot niet te kunnen betalen en geeft zij aan dat inmiddels door haar bij de gemeente is geïnformeerd voor een ‘papier van onvermogen’. Bij brief van 23 januari geeft mr. X aan de moeder van klaagster aan onder welke voorwaarden eventueel een toevoeging aan klaagster zou kunnen worden verleend. Mr. X deelt daarbij met betrekking tot de verklaring omtrent inkomen en vermogen mee: ‘De benodigde bescheiden dien ik zo snel mogelijk in mijn bezit te hebben, aangezien reeds verleende bijstand slechts tot zes weken voor datum aanvraag voor vergoeding in aanmerking komt en u anders deze kosten op basis van uurtarief dient te voldoen.’
Bij brief van 13 februari stuurt mr. X aan de moeder van klaagster een nota voor de door hem tot dan toe verrichte werkzaamheden, op de grond dat hij op de hiervoor genoemde brief van 23 januari geen reactie heeft ontvangen. Bij brief van 18 februari deelt de moeder van klaagster aan mr. X mee dat klaagster een afspraak heeft met de gemeente voor een verklaring omtrent inkomen en vermogen maar dat zij, gezien de inmiddels opgedane ervaringen, mr. X niet als de juiste persoon beschouwt om de belangen van klaagster te behartigen. Op 20 februari beschikt klaagster over een verklaring omtrent inkomen en vermogen. Met behulp van deze verklaring wordt een toevoegingsaanvraag van klaagster gehonoreerd.
Klacht
Mr. X heeft in een eerste informatief gesprek klaagster niet gewezen op de mogelijkheid van het verkrijgen van gefinancierde rechtshulp. Nadat hij daarop alsnog in een later stadium heeft gewezen heeft hij geen duidelijke termijn gesteld waarbinnen hij over een verklaring omtrent inkomen en vermogen diende te beschikken. Vervolgens, nadat deze verklaring naar zijn mening niet tijdig aan hem was toegestuurd, heeft hij klaagster alsnog een declaratie gestuurd voor de tot dan toe door hem verrichte werkzaamheden.
Overwegingen van de raad
Bij de beoordeling van de klacht dient te worden vooropgesteld dat op basis van Gedragsregel 24 de advocaat verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen. De raad is van oordeel dat mr. X in strijd met deze regel heeft gehandeld nu hij tegenover de betreffende betwisting niet heeft aangetoond dat hij klaagster in het eerste gesprek op 23 december, of daarvoor, gewezen heeft op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp. Door op deze mogelijkheid eerst expliciet te wijzen bij brief van 23 januari is door toedoen van mr. X zelf een te krappe tijdspanne ontstaan om nog een toevoegingaanvraag te kunnen indienen binnen de door hem genoemde termijn van zes weken. Door bovendien in deze brief geen duidelijke termijn te noemen waarin mr. X diende te kunnen beschikken over de verklaring omtrent inkomen en vermogen, kan klaagster ook geen verwijt worden gemaakt van het feit dat mr. X op 13 februari nog niet beschikte over een verklaring omtrent inkomen en vermogen van klaagster.
Nu de klacht weliswaar gegrond is, maar uiteindelijk de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp wel aan de orde zijn gekomen, is de raad van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het opleggen van enige maatregel.
Volgt
Gegrondverklaring zonder maatregel.