mrs. De Groot, Van Ardenne, Karsten, Klaver en Rigters

 

Gedragsregel 12 is van toepassing op alle correspondentie tussen advocaten, ook op brieven met een aanzegging gericht op rechtsgevolg.

– Advocatenwet art. 46 (5.1. regels die betrekking hebben op de juridische strijd)

– Gedragsregel 12

 

Feiten

Mr. X vordert in een brief namens zijn cliënt een bedrag van ƒ 2.000.000 van A. Hij richt die brief aan een bepaald adres in Frankrijk en verzoekt A te bevestigen dat hij op dat adres woonachtig is. Tien dagen later antwoordt mr. Y, klager, namens A dat A zich naar aanleiding van de brief van mr. X tot hem heeft gewend, dat A niet woonachtig is op het door mr. X opgegeven adres en dat A niets verschuldigd is aan de cliënt van mr. X. Verdere naspeuringen van mr. X naar het adres van A leveren niets op. Mr. X dagvaardt vervolgens A bij wege van openbaar exploit. A verschijnt niet in de procedure. Bij tussenvonnis stelt de rechtbank de cliënt van mr. X in de gelegenheid om bewijsstukken over te leggen die aantonen dat A in de gelegenheid is geweest de dagvaarding zo tijdig te ontvangen als met het oog op zijn verdediging nodig was of bewijsstukken die aantonen dat al het nodige is gedaan A die gelegenheid te verschaffen. In dat kader heeft mr. X mr. Y aangeschreven in diens hoedanigheid van laatst bekende raadsman van A. In die brief wordt melding gemaakt van het verloop van de procedure tot dan toe en wordt gewezen op het feit dat het tegen A verleende verstek nog gezuiverd kan worden. Op die brief reageert mr. Y niet. Bij conclusie na tussenvonnis informeert mr. X de rechtbank over de pogingen die hij namens zijn cliënt heeft gedaan om A te bereiken. Daarbij legt mr. X onder meer de brief van mr. Y over, geschreven in reactie op zijn eerste aanmaningsbrief aan A alsook zijn brief aan mr. Y naar aanleiding van het tussenvonnis van de rechtbank. A blijft niet verschijnen in de procedure en vervolgens wordt de vordering van de cliënt van mr. X bij verstek grotendeels toegewezen. Ruim 2 1/2 jaar later komt A in verzet tegen het vonnis van de rechtbank. In die procedure neemt A het standpunt in dat de vordering van de cliënt van mr. X was verjaard. Mr. X betwist namens zijn cliënt de verjaring omdat die door de aanmaningsbrief van mr. X rechtsgeldig was gestuit. Als bewijs dat de brief A bereikt had legt mr. X de antwoordbrief van mr. Y over. De rechtbank stelt de cliënt van mr. X in het gelijk en baseert haar oordeel op beide voornoemde brieven.

Mr. Y stelt dat hij eerst ten tijde van de verzetprocedure geconfronteerd is met het feit dat mr. X zijn reactie op de aanmaningsbrief aan A alsmede de brief die mr. X naar aanleiding van het tussenvonnis van de rechtbank aan hem heeft geschreven, heeft overgelegd bij de rechtbank. Mr. Y stelt dat mr. X daarover met hem overleg had moeten plegen en zonodig het advies van de deken had moeten vragen.

 

Overwegingen van de raad

De raad stelt voorop dat de zorgvuldigheid die een advocaat betaamt meebrengt dat hij, overeenkomstig Gedragsregel 12, geen beroep doet op correspondentie tussen advocaten en die in een procedure ook niet overlegt, behoudens voorafgaand overleg en zonodig via inschakeling van de deken.

Anders dan de deken maakt de raad hierbij geen uitzondering voor een brief met een aanzegging gericht op rechtsgevolg. Evenzeer valt correspondentie met een advocaat die niet of niet meer de hoedanigheid heeft van advocaat van de wederpartij onder dit regime. Praktische overwegingen leiden er toe het beginsel van overleg en zonodig dekenadvies in de situatie beschreven door Gedragsregel 12 op alle correspondentie tussen advocaten toepasselijk te achten.

Het vorenstaande betekent dat voor het overleggen van beide brieven in de verstekprocedure overleg gevoerd had dienen te worden met mr. Y en dat bij gebreke van toestemming, advies aan de deken had moeten worden gevraagd. Door dat na te laten heeft mr. X gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Het feit dat de deken achteraf stelt dat hij, indien daarom was verzocht, toestemming voor het overleggen van één van de brieven zou hebben gegeven, kan hierin geen verandering brengen.

Mr. X heeft met betrekking tot de overlegging van de reactie op de aanmaningsbrief zijn fout erkend en excuses gemaakt; ten aanzien van de andere brief was mr. X’s standpunt, dat voor overlegging geen overleg of dekenadvies nodig was, minst genomen verdedigbaar. In het licht hiervan zal de raad volstaan met gegrondverklaring van de klacht en daaraan geen sanctie verbinden.

 

Volgt

Gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.

Download artikel als PDF

Advertentie