mrs. Markx, Van den Biesen, Breederveld, Dijkman-Rekers en Vermeulen
Publicatie door advocaat van een boek met daarin eigen praktijkervaringen. Aantasting van de goede naam van een rechter. Ontvankelijkheid. Voorwaardelijk appèl.
Advocatenwet, art. 46 (4.1. wat de advocaat betaamt tegenover rechters)
Gedragsregel 31
Feiten
In 1990 bepleit mr. X bij klager, in diens hoedanigheid van economisch politierechter, een zaak met een principieel karakter, die door het Openbaar Ministerie aanhangig is gemaakt als proefproces. Het gaat daarbij om het oppikken van nieuwe passagiers op Schiphol door Amsterdamse taxichauffeurs. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting doet klager mondeling uitspraak, inhoudende schuldigverklaring zonder toepassing van straf.
Mr. X beklaagt zich over het vonnis, omdat zijn cliënten daarvan niet in hoger beroep kunnen komen. De president van de rechtbank verklaart de klacht ongegrond.
In 1997 laat mr. X een door hem geschreven boek uitgeven. Op de achterkant van de kaft staat onder meer vermeld: ‘(Mr. X) heeft als advocaat al meer dan 20 jaar een hartstochtelijke relatie met Vrouwe Justitia en kent het vak door en door. In (volgt: titel van het boek) geeft hij aan de hand van zijn praktijkervaringen antwoord op de meest gestelde vragen (…)’. In het boek komt onder het kopje ‘Een zinloos pleidooi’ een beschouwing voor over de strafzitting in 1990. Mr. X schrijft daarover onder meer: ‘De rechter hoorde mijn pleidooi en dat van de officier van justitie (het requisitoir) onbewogen aan, sloot het onderzoek en zei dat hij over de zaak ging nadenken. Na vijf minuten kwam hij terug en begon zijn vonnis (dat zeker zes bladzijden papier besloeg en uitvoerig gemotiveerd was) van een stuk papier op te lezen. Al spoedig werd mij duidelijk, dat het vonnis van tevoren in elkaar moest zijn gezet, want geen mens was in staat om zo snel in zo’n ingewikkelde zaak een beslissing te nemen en dat dan ook nog netjes op te schrijven. De beslissing was meedogenloos. Alle verweren werden verworpen en de verdachten werden veroordeeld, maar zonder oplegging van enige straf! Daardoor kon ik niet in hoger beroep gaan. Vooral dat laatste was schandelijk. Dat een rechter het niet met je eens is, is vanzelfsprekend mogelijk, en je voor Jan met de korte naam laat pleiten is nog tot daar aan toe, maar dat hij je opzettelijk het recht ontneemt om zijn beslissing door een hogere rechter te laten toetsen, is een schande. De behandeling was een schijnvertoning geweest. Ik heb me daarover beklaagd bij de president van de desbetreffende rechtbank, die desgevraagd van de betrokken rechter hoorde dat het vonnis helemaal niet gereed lag. Hij had het snel opgeschreven. (…)’.
Naar aanleiding van de publicatie van het boek verschijnen in diverse dagbladen artikelen waarin onder meer gewag wordt gemaakt van de beschuldiging van mr. X dat klager zijn vonnis al had klaarliggen. In deze krantenartikelen wordt klager met naam en toenaam genoemd.
Klacht
Mr. X heeft onware en grievende mededelingen over klager gedaan, te weten (a) dat klager zijn vonnis reeds tevoren klaar had, zodat de behandeling ter zitting een schijnvertoning was en (b) dat klager aan mr. X opzettelijk het recht heeft ontnomen om de beslissing van klager door een hogere rechter te laten toetsen.
Overwegingen van de raad
Mr. X heeft aangevoerd dat hij het boek niet als advocaat heeft geschreven, maar als schrijver/publicist. Uit de (voor- en achterzijde van de) kaft van het boek blijkt echter dat mr. X zich uitdrukkelijk als advocaat heeft geafficheerd en bij het schrijven van het boek heeft geput uit zijn ruim twintigjarige advocatenpraktijk. De gewraakte passages zien op een zaak die door mr. X zelf als advocaat is behandeld. Aldus acht de raad voldoende verwevenheid met de advocatuur aanwezig om de klacht te kunnen toetsen aan artikel 46 Advocatenwet. De klacht is dan ook ontvankelijk.
Mr. X heeft betoogd dat hij in het kader van het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals ook neergelegd in artikel 10 EVRM, tot het waardeoordeel heeft mogen komen dat klager zijn vonnis reeds tevoren gereed had zodat de behandeling van de zaak een schijnvertoning was. Mr. X mocht aldus schrijven dat klager zijn vonnis van een stuk papier oplas, ook al zou dat papier een checklist zijn geweest in plaats van een vonnis. Mr. X behoefde zijn opinie niet met bewijs te kunnen staven omdat waardeoordelen geen bewijs behoeven, maar gedragen dienen te worden door de feiten. Klager daarentegen is van mening dat mr. X als een feit heeft gepresenteerd dat hij zich van een gereed vonnis zou hebben bediend, hetgeen klager gemotiveerd heeft betwist, zodat mr. X zijn vrijheid van meningsuiting heeft misbruikt ten koste van de belangen en reputatie van klager.
Door de passage ‘Na vijf minuten kwam hij terug en begon zijn vonnis (dat zeker zes bladzijden papier besloeg en uitvoerig gemotiveerd was) van een stuk papier op te lezen’ heeft mr. X als feit gepresenteerd dat het vonnis gereed lag en niet enkel als een waardeoordeel, namelijk dat mr. X alleen de indruk had dat het vonnis van tevoren gereed was gemaakt. Gelet op het gemotiveerde betoog van klager dat hij zijn mondelinge vonnis aan de hand van een tevoren gemaakte checklist en tijdens de zitting gemaakte aantekeningen (in het totaal circa twee vellen papier) heeft voorgedragen, het feit dat klager niet kan worden tegengeworpen dat hij zijn zitting aan de hand van een checklist had voorbereid en voorts dat niet is vastgesteld of gebleken dat klager gebruik heeft gemaakt van een tevoren opgeschreven vonnis van ten minste zes pagina’s, heeft mr. X een onjuist feit geponeerd waaraan bovendien de grievende uitlating is gekoppeld dat de zitting een schijnvertoning zou zijn geweest. Hoewel mr. X klagers naam niet in de gewraakte passages heeft vermeld, is de omschrijving van de zaak zodanig duidelijk dat de beschreven zitting eenvoudig is terug te voeren op de persoon van klager, hetgeen in de na de publicatie van het boek verschenen krantenartikelen ook is gebeurd. Door aldus te schrijven dat klager zich heeft bediend van een reeds gereedliggend vonnis zodat de behandeling net zo goed niet had kunnen plaatshebben, heeft mr. X de belangen en reputatie van klager geschonden en onprofessioneel gehandeld, hetgeen een behoorlijk advocaat niet betaamt. Onderdeel (a) van de klacht is gegrond.
Klager verwijt mr. X in de gewraakte passages eveneens de onjuiste en grievende mededeling te hebben gedaan dat klager mr. X opzettelijk het recht heeft ontnomen de beslissing door een hogere rechter te laten toetsen. Mr. X heeft zijn beschouwing van de zitting echter ingeleid met de passage: ‘Voor het geval de rechter ons ongelijk zou geven, vroeg ik hem uitdrukkelijk om een straf toe te kennen die het mogelijk maakte dat mijn cliënten in hoger beroep zouden kunnen gaan.’ Mr. X vervolgt de beschrijving van de zitting met de passage: ‘Alle verweren werden verworpen en de verdachten werden veroordeeld, maar zonder oplegging van enige straf! Daardoor kon ik niet in hoger beroep gaan.’ Eerst daarna volgt de gewraakte zinsnede: ‘(…) Maar dat hij je opzettelijk het recht ontneemt om zijn beslissing door een hogere rechter te laten toetsen, is een schande.’ Uit het bovenstaande blijkt dat met de zinsnede ‘door een hogere rechter te laten toetsen’ onmiskenbaar is gedoeld op het eerder door mr. X in die passage genoemde hoger beroep bij het hof, welk beroep voor de cliënten van mr. X inderdaad niet openstond. Uit de passage volgt niet dat geen cassatieberoep mogelijk zou zijn. Dat mr. X de onmogelijkheid om hoger beroep in te stellen een schande vindt, betreft een persoonlijke opinie die mr. X erop na mag houden zonder dat die opinie als onnodig grievend kan worden aangemerkt. Onderdeel (b) van de klacht is ongegrond.
Gezien het feit dat klager in overwegende mate aan de aard van de klacht een principieel karakter toedicht, meent de raad in de gegeven omstandigheden van het geval met gegrondverklaring van onderdeel (a) te kunnen volstaan zonder oplegging van een maatregel. Zowel mr. X als klager stellen beroep in, de laatste onder de voorwaarde dat mr. X tijdig appelleert.
Beoordeling door het hof
Klager heeft zijn hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat mr. X tijdig hoger beroep zou instellen. Die voorwaarde is vervuld zodat het hof de door klager aangevoerde grief zal behandelen. Ten aanzien van klachtonderdeel (a)
Regel is dat een politierechter onmiddellijk na sluiting van de behandeling van de zaak ter zitting uitspraak doet. Ook klager heeft in de onderhavige zaak direct uitspraak gedaan, omdat naar zijn rechtskundig oordeel (dat overigens in cassatie in stand is gebleven) de omstandigheid dat de Aankomstpassage-Oost (de plaats op de luchthaven Schiphol waar de door mr. X bijgestane taxichauffeur zijn passagier had opgenomen) een niet voor het openbare verkeer openstaande weg zou zijn, aan de strafbaarheid van het bewezen verklaarde niet zou kunnen afdoen omdat de van toepassing zijnde Wet Personenvervoer aan de opnameplaats geen bijzondere eisen stelt; hij behoefde derhalve naar zijn oordeel niet te onderzoeken of het (ruim 14 bladzijden bestaande) betoog van mr. X dat de opnameplaats inderdaad geen voor het openbare verkeer openstaande weg was, juist was. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van klagers verklaring dat hij voor de zitting slechts een checklist van relevante punten had opgesteld en dat hij ter zitting heeft aangetekend of c.q. dat de betreffende punten aan de orde waren gekomen en wat daaruit zijn conclusie was (een dergelijke handelwijze laat zich immers heel goed denken bij een strafzaak als de onderhavige) en dat hij aan de hand van slechts deze lijst en deze aantekeningen zijn onmiddellijke uitspraak heeft kunnen doen en ook heeft gedaan (van een politierechter mag deze bekwaamheid immers worden verwacht). Dit alles heeft mr. X uit het oog verloren bij het poneren van zijn stelling dat klager zelf door zijn onmiddellijke uitspraak de indruk heeft gewekt dat hij het vonnis van tevoren had gemaakt, zodat de behandeling ter zitting een schijnvertoning was omdat elk pleidooi van mr. X van welke inhoud dan ook bij voorbaat zinloos was. Ten aanzien van klachtonderdeel (b)
Nadat klager als economisch politierechter, voorzover thans van belang, bewezen had verklaard – kort weergegeven – dat de cliënt van mr. X taxivervoer over de voor het openbaar verkeer openstaande weg had uitgevoerd met een passagier die hij buiten zijn vergunninggebied, te weten op de Aankomstpassage, had opgenomen, zonder dat de rit tevoren besteld was, heeft hij omtrent de strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit overwogen: ‘(…) De raadsman heeft verzocht om, ingeval het bewezen verklaarde ook strafbaar verklaard mocht worden, verdachte een boete op te leggen die hoger beroep mogelijk maakt, zulks met de motivering dat een uitspraak over de openbaarheid van de Aankomstpassage-Oost (die zijns inziens aan de strafbaarheid ten grondslag zou moeten liggen) van feitelijke aard zou zijn en derhalve aan cassatie door de Hoge Raad zou zijn onttrokken. Dit verzoek mist echter feitelijke grondslag nu de uitspraak omtrent de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluitend berust op een rechtsoordeel, terwijl het bewezen verklaarde door verdachte geheel is erkend, zodat de uitspraak, voorzover door verdachte en diens raadsman betwist, in cassatie door de Hoge Raad ten volle kan worden getoetst. Hieruit vloeit voort dat verdachte thans geen redelijk belang bij de mogelijkheid van hoger beroep heeft. Voorts bestaan redenen als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht om geen straf of maatregel op te leggen, in het bijzonder nu het hier gaat om een verdachte die uit een grote groep die de hem verweten handelingen eveneens heeft gepleegd is uitgekozen met het primaire doel een uitspraak over de strafbaarheid te verkrijgen (…)’. Hieruit blijkt dat klager uitvoerig en nauwkeurig heeft gemotiveerd waarom hij aan de cliënt van mr. X geen straf of maatregel heeft opgelegd, maar dat zulks naar zijn oordeel, anders dan mr. X had betoogd, niet afdeed aan de mogelijkheid voor de cliënt van mr. X om de beslissing op het door mr. X en zijn cliënt betwiste punt (namelijk dat voor de strafbaarheid van het bewezen verklaarde niet nodig was dat de plaats waar de taxipassagier was opgenomen een voor het openbaar verkeer openstaande weg was) ten volle door de Hoge Raad te doen toetsen. Door van dit op zich strafvorderlijk juiste oordeel van klager tegenover het juridisch niet geschoolde brede lezerspubliek waarvoor het boek van mr. X bestemd was, geen melding te maken, heeft mr. X gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Mr. X heeft immers tegenover dit publiek de behandeling van de zaak ter zitting door klager op essentiële onderdelen onvolledig beschreven. Vervolgens heeft mr. X die behandeling een schijnvertoning genoemd, hetgeen derhalve een kwalificatie is op volstrekt ontoereikende gronden. Aldus heeft mr. X klager wezenlijk tekortgedaan en diens goede naam als rechter aangetast. Dit is des te kwalijker omdat een dergelijke kwalificatie het behoorlijk functioneren van klager als rechter in de kern treft. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, zoals klager terecht heeft opgemerkt, het betreffende lezerspubliek niet zelf in staat is te bedenken dat er nog wel beroep in cassatie openstond. Het hof voegt daaraan nog toe dat zelfs wél strafvorderlijk geschoolden dit uit de door mr. X in zijn boek gegeven beschrijving van de casus niet kunnen opmaken. De klacht is in beide onderdelen gegrond.
Volgt
Enkele waarschuwing.