mrs. De Roy van Zuydewijn, Brandsma, Dam, Van Halder en Van de Loo
Inhouding rechtsbijstandskosten
Het door de advocaat inhouden van bedragen voor kosten van rechtsbijstand op van de verzekeraar van de wederpartij ontvangen bedragen.
– Advocatenwet art. 46 (1.4.3.1. financiële verhouding; 1.5. vereiste
van schriftelijke vastlegging)
– Gedragsregels 23 lid 1 en 28 lid 2
Feiten
Vanaf 1989 heeft mr. X voor klager een letselschadezaak behandeld. Bij brief van 2 augustus 1994 heeft mr. X aan de verzekeraar van de wederpartij een rekening gezonden ten bedrage van 22.081,39 gulden voor ten behoeve van klager gemaakte buitengerechtelijke kosten. De verzekeraar maakt bezwaar tegen de hoogte van de declaratie en biedt uiteindelijk een bedrag van 17.500 gulden aan. Dit voorstel wordt door mr. X verworpen. In november 1994 maakt de verzekeraar aan mr. X een bedrag van 35.000 gulden over onder algemene titel en in februari 1995 een bedrag van 10.000 gulden ter zake van kosten van rechtsbijstand. Van de door hem ontvangen bedragen maakt mr. X respectievelijk 17.500 en 5.000 gulden over aan klager. Van de door hem behouden bedragen heeft mr. X 10.000 gulden in mindering gebracht op zijn declaratie. Het restantbedrag van 12.500 gulden staat nog altijd bij hem in depot. Klager maakt bezwaar tegen inhouding van het bedrag van 12.500 gulden. Daarna vindt overleg plaats tussen klager en mr. X, in welk overleg klager, volgens mr. X, heeft ingestemd met de inhouding van het bedrag van 12.500 gulden. Klager betwist dat. Drie jaar later wendt klager zich tot mr. Y. Deze neemt de zaak van mr. X over en klager dient tegen mr. X een klacht in over de inhouding van het bedrag van 12.500 gulden.
Overwegingen van de raad
In beginsel dienen ten behoeve van cliënt ontvangen gelden onmiddellijk te worden doorbetaald. Mr. X stelt dat hij met klager anders is overeengekomen, doch dit wordt weersproken door klager. De raad constateert dat mr. X een en ander. niet schriftelijk heeft vastgelegd. Dit neemt niet weg dat de raad het niet onwaarschijnlijk oordeelt dat de door mr. X gestelde afspraak is gemaakt gezien het feit dat klager vervolgens nog drie jaar is doorgegaan met het verlenen van rechtshulp alvorens klager zich tot een andere advocaat heeft gewend. Wat hiervan ook zij: het had op de weg van mr. X gelegen de afspraak vast te leggen en het is voor zijn risico dat klager een tegengesteld standpunt inneemt. De raad acht daarom de klacht gegrond maar legt aan mr. X geen maatregel op.
Overwegingen van het hof
Bij brief van 18 november 1994 bericht de verzekeraar mr. X dat hij hem ten behoeve van klager een ruim voorschot van 35.000 gulden ter zake van smartengeld en kosten zal overmaken. Na ontvangst van dit bedrag heeft mr. X klager geschreven dat hem niet duidelijk was of dit voorschot niet mede betrekking had op de kosten van rechtsbijstand, over de hoogte waarvan mr. X op dat moment met verzekeraar in dispuut was, dat hij weliswaar veronderstelde dat de verzekeraar hem naast het voorschot van 35.000 gulden als voorlopig erkende kosten van rechtsbijstand 17.500 gulden zou overmaken, doch dat hij bij de verzekeraar daarover geen uitsluitsel kon krijgen, en dat hij, nu hij de verzekeraar niet telefonisch kon bereiken, veronderstelde dat klager akkoord zou gaan met zijn voorstel slechts 17.500 gulden van het voorschot van 35.500 gulden aan klager over te boeken.
Bij brief van 28 december 1994 heeft de verzekeraar mr. X bericht dat zij hem in verband met de kosten van rechtsbijstand een voorschot overmaakte van 10.000 gulden. Het hof is van oordeel dat het voor mr. X in ieder geval na ontvangst van deze brief duidelijk moet zijn geweest dat het voorschot van 35.000 gulden niet mede betrekking had op de kosten van rechtsbijstand, zodat het op zijn weg had gelegen om terug te komen op zijn voorstel vervat in zijn brief aan klager van de dag ervoor, 27 december 1994. Mr. X heeft dan ook ten onrechte vanaf dat moment genoemd bedrag van 17.500 gulden onder zich gehouden. Met zijn brief van 27 februari 1995 heeft klager, na bij het Bureau voor Rechtshulp en (rechtstreeks) bij de verzekeraar advies ingewonnen te hebben, mr. X bericht dat hij aanspraak maakte op doorbetaling van het door mr. X ingehouden bedrag van 17.500 gulden en niet akkoord ging met het door mr. X in verband met de be taling van 10.000 gulden door de verzekeraar in het vooruitzicht gestelde bedrag van 5000 gulden. Het hof is van oordeel dat mr. X in ieder geval na ontvangst van deze brief het door hem ingehouden bedrag in zijn geheel had moeten doorbetalen. Mr. X stelt dat klager in een bespreking van 19 april 1995 alsnog akkoord is gegaan met het depot van 12.500 gulden. Klager had gezien de opstelling van mr. X op dat moment de keuze tussen berusten in de handelwijze van mr. X of met hem te breken. Kennelijk mede omdat hij van het Bureau voor Rechtshulp te horen had gekregen dat hij bij de afsluiting van de zaak het hem toekomende integraal zou ontvangen heeft hij op dat moment (nog) voor mr. X gekozen. Het hof is van oordeel dat hiermee de klachtwaardigheid van het niet doorbetalen van het bedrag van 12.500 gulden niet wordt weggenomen. Door het aanhouden van het betreffende depot heeft mr. X zich in een gunstige (liquiditeits) positie gebracht ten koste van zijn cliënt, terwijl hij dit, in ieder geval primair, had dienen te regelen met verzekeraar.
Mede gezien de omvang van het door mr. X ten onrechte aangehouden depot acht het hof de maatregel van enkele waarschuwing passend.
Volgt
Bekrachtiging van de beslissing van de Raad van Discipline voor zover de klacht gegrond is verklaard en vernietiging van de beslissing voor zover aan mr. X geen maatregel is opgelegd en alsnog oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.