mrs. Bleeker, De Bont, Poelman, Paulussen en Theunissen
Advocaat handelt, onder de omstandigheden van het geval, niet tuchtrechtelijk onjuist door, namens zijn cliënt, aan de advocaat van de wederpartij te berichten dat de cliënt een klacht zal indienen in het geval dat de wederpartij een procedure tegen zijn cliënt aanhangig maakt.
Advocatenwet art. 46 (3.3.2. dreigementen)
Feiten
De cliënten van mr. Y (klager) en mr. X zijn met elkaar in een geschil verwikkeld. Op 25 oktober 1997 heeft tussen hen, in aanwezigheid van enkele derden onder wie klager, een bespreking plaats te A. De cliënten van mr. X (een besloten vennootschap en haar directeur B, waarvoor mr. X ook als advocaat is gaan optreden) stellen in die bespreking door (onder andere) klager onder onaanvaardbare druk te zijn gezet om een verklaring en een brief te tekenen.
In een brief van 28 oktober 1997 schrijft mr. X aan klager dat B op die grond overweegt een klacht tegen klager in te dienen. Bij brief van 25 november 1997 schrijft mr. X aan klager dat B een klacht tegen hem zal indienen indien diens cliënte een civiele procedure tegen B zal entameren. Nadat de cliënte van klager bij exploit van 17 juni 1998 de besloten vennootschap van B heeft gedagvaard dient mr. X namens B op 1 juli 1998 een klacht tegen klager in. Op 13 november 1998 belt klager mr. X met de vraag of B niet genegen zou zijn de bewuste klacht in te trekken. Mr. X antwoordt daarop dat de klacht zal worden ingetrokken als de cliënte van klager bereid blijkt om de procedure tegen (de vennootschap van) B te beëindigen. Op 2 september 1999 dient klager vervolgens de onderhavige klacht in.
Klacht
Mr. X maakt zich schuldig aan misbruik van tuchtrecht doordat hij een door zijn cliënte gedane klacht tegen klager gebruikt als pressiemiddel jegens klager, met de bedoeling dat klager zijn cliënte adviseert de procedure, door haar tegen de cliënte van mr. X aangespannen, te beëindigen.
Overwegingen van de raad
Kennelijk was de aankondiging een klacht tegen klager in te dienen erop gericht te voorkomen dat klager voor zijn cliënte een procedure tegen de cliënte van mr. X zou aanspannen. Het dreigen met het indienen van een klacht werd door mr. X duidelijk als drukmiddel gebruikt om een voordeel voor zijn cliënte te bereiken. Eerst nadat klager ongeveer acht maanden later de cliënte van mr. X had gedagvaard werd de klacht ingediend. Weliswaar had mr. X aan klager geschreven dat zijn cliënte met een klacht dreigde doch mr. X kan zich niet aan zijn eigen verantwoordelijkheid onttrekken met een beroep op de van zijn cliënte verkregen opdracht. Een advocaat draagt de volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak. Mr. X heeft niet gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is gegrond.
Overwegingen van het hof
De raad maakt, blijkens zijn beslissing, mr. X het verwijt dat hij klager heeft gedreigd met het (namens zijn cliënte) indienen van een klacht tegen hem. Volgens de raad heeft mr. X dit dreigen als drukmiddel gebruikt om ‘een voordeel voor zijn cliënte te bereiken’ (waarmee de raad kennelijk doelt op het door de cliënte van mr. X beoogde resultaat dat de cliënte van klager geen civiele procedure tegen hem aanhangig zou maken). Dit verwijt ziet echter op het indienen door mr. X (namens zijn cliënte) van de klacht tegen klager. De klacht, zoals door de raad omschreven, ziet echter op het feit dat mr. X – kort gezegd – op 13 november 1998 als voorwaarde voor het intrekken van de door B tegen klager ingediende klacht heeft gesteld dat de cliënte van klager de procedure tegen de bv van B zou beëindigen. De raad heeft aldus buiten de klacht om beslist. De beslissing van de raad zal daarom in zoverre worden vernietigd.
Met mr. X is het hof van oordeel dat hij onder de omstandigheden van het onderhavige geval niet tuchtrechtelijk onjuist heeft gehandeld door klager in zijn brief van 25 november 1997 namens B te berichten dat deze laatste een klacht tegen hem zou indienen in het geval de cliënte van klager een procedure tegen hem (B) aanhangig zou maken. Bezien vanuit het gezichtspunt van B was die voorgenomen actie gerechtvaardigd, gelet op hetgeen zich in zijn visie op 25 oktober 1997, in aanwezigheid van klager, had afgespeeld. Een procedure tegen B en/of diens bv zou immers zijn gebaseerd op de stukken die hij (B), in zijn stelling, onder ongeoorloofde druk van klager had getekend. Niet valt in te zien dat mr. X dat standpunt dan niet tegenover klager kenbaar zou hebben mogen maken. De op 1 juli 1998 namens B door mr. X ingediende klacht was het logische gevolg op die brieven. Hetzelfde geldt voor de in de klacht gewraakte reactie van mr. X op de hem door klager op 13 november 1998 gestelde vraag. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht zoals de raad die heeft omschreven alsnog ongegrond zal worden verklaard.
Volgt
Vernietiging van de beslissing van de raad en ongegrondverklaring van de klacht.