mrs. Robbers, Claassen, Eschauzier, Foortse en Van Nispen tot Sevenaer

 

De geheimhoudingsplicht van de advocaat duurt voort na de beëindiging van de relatie met de cliënt als gevolg van diens overlijden. Zwaarwegende belangen – waarvan in casu niet is gebleken – kunnen echter de opheffing van de geheimshoudingsplicht rechtvaardigen.

– Gedragsregel 6 lid 4

 

Feiten

Nadat de vader van klager is overleden treft klager bij de papieren van zijn vader stukken aan waaruit blijkt dat mr. X aan hem juridische bijstand heeft verleend. Klager vindt onder meer een aantal kwitanties wegens contante betalingen aan mr. X. Klager verzoekt mr. X om hem alle stukken, zijn vader betreffende, toe te sturen en de aangetroffen kwitanties te verduidelijken. Mr. X weigert afgifte van het dossier, waarbij hij zich op zijn geheimhoudingsplicht beroept. Om diezelfde reden weigert hij de blijkens de kwitanties betaalde bedragen te specificeren. Mr. X neemt in een brief aan klager een declaratie op, volgens welke aan hem nog 1068,12 gulden betaald dient te worden, na verrekening van de eerdere, door de vader van klager betaalde voorschotten. Mr. X geeft van deze declaratie geen specificatie, zich ook daarbij weer beroepende op zijn geheimhoudingsverplichting. Later zendt mr. X aan de deken, in het kader van diens onderzoek, een globale specificatie van zijn werkzaamheden.

 

Klacht

Ten onrechte wil mr. X geen informatie geven over de aan klagers vader verleende rechtsbijstand, weigert hij het dossier af te geven en is hij niet bereid zijn declaratie voldoende te specificeren.

 

Overwegingen van de raad

De raad verwerpt het standpunt van mr. X dat klager geen belang heeft bij de klacht voor zover deze de afgifte van originele dossierstukken en de specificatie van de declaratie betreft. Originele stukken behoren immers tot de nalatenschap van klagers vader terwijl van klager als erfgenaam van zijn vader wordt verlangd dat hij de declaratie van mr. X voldoet. De raad deelt echter de opvatting van mr. X, mede gelet op de inhoud van Gedragsregel 6 lid 4 en de omstandigheid dat door het overlijden van klagers vader de toepassing van Gedragsregel 6 lid 2 niet aan de orde kan komen, dat zijn geheimhoudingsplicht ook voortduurt na de beëindiging van de relatie met de cliënt als gevolg van diens overlijden. Dit beginsel zou slechts uitzondering kunnen leiden indien zwaarwegende belangen van klager de opheffing van de geheimhoudingsplicht zouden rechtvaardigen. Daarvan is in casu echter niet gebleken. Ter zitting is daarentegen gebleken dat klager en zijn vader bij diens leven tegenstrijdige belangen hadden, onder meer erin bestaande dat klagers vader strafrechtelijke aangifte tegen klager heeft gedaan, hetgeen heeft geleid tot zijn veroordeling. De raad acht derhalve het verwijt dat mr. X geen informatie wil geven over de aan klagers vader verleende rechtsbijstand en het dossier niet wil afgeven, ongegrond.

Het hiervoor overwogene brengt tevens mee dat de raad van oordeel is dat van mr. X gelet op diens beroepsgeheim in tuchtrechtelijke zin niet verlangd kan worden dat hij zijn declaratie, ook al wordt betaling van klager verlangd, verder specificeert dan hij gedaan heeft in het kader van het deken-onderzoek. De klacht is derhalve ongegrond.

 

Overwegingen van het hof

Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

 

Volgt

Bekrachtiging.

Download artikel als PDF

Advertentie