mrs. Verhoeven, Degenaar, Gilhuis, Van Oven en Verhulst

 

Privé-gedraging van een advocaat. Onder omstandigheden van het geval het vertrouwen in de advocatuur en in de eigen beroepsuitoefening van de advocaat geschaad.
Advocatenwet art. 46 (2.1. wat in het algemeen niet betaamt)
Gedragsregel 1

 

Feiten
De zoon van mr. X huurt een appartement, dat hij deelt met A. Nadat de zoon te kennen heeft gegeven dat hij wenst dat A de bewoning beëindigt, ontstaan problemen over de financiële afwikkeling, met name over de eigendom van de zich in het appartement bevindende goederen. Mr. X en zijn zoon halen op een gegeven moment, buiten medeweten van A, een aantal goederen uit het appartement weg, waarvan vaststaat dat deze gemeenschappelijk eigendom zijn van de zoon en A, alsmede enkele goederen die aan A toebehoren. A doet aangifte van diefstal. Mr. X deelt aan A mede dat hij de gemeenschappelijke goederen tot zekerheid van de betaling van de vordering van de zoon op de vader van A had meegenomen.

Overwegingen van de raad
Gedragingen van advocaten kunnen door de tuchtrechter worden getoetst voor zover die gedragingen het openbaar belang bij een goede beroepsuitoefening raken.

Alhoewel de rol die mr. X in het conflict met A heeft gespeeld naar het oordeel van de raad niet die van een advocaat was, maar die van een privé bij het conflict betrokken persoon, is de manier waarop mr. X deze rol heeft gespeeld van dien aard dat het vertrouwen in de advocatuur of zijn eigen beroepsuitoefening daardoor is geschaad.

In beslag nemen behoort door een deurwaarder te geschieden uit kracht van een executoriale titel of met verlof van de president van de rechtbank. Mr. X heeft zich in een relatief eenvoudig conflict van beperkte financiële omvang waarin hij en zijn zoon met A verwikkeld waren, bediend van een drukmiddel, te weten het buiten medeweten van de op dat moment afwezige bewoner een woning binnendringen en daaruit weghalen van huishoudelijke apparatuur, waarvan hij als advocaat terdege moet hebben geweten dat het ongeoorloofd was. Nadat A geëist had dat in ieder geval de weggenomen audioset, eigendom van A, terstond zou worden teruggebracht, heeft mr. X geen gevolg gegeven aan die terechte eis maar via zijn werkneemster en kantoorgenote mr. Y als zijn advocaat laten weten dat hij retentierecht op de weggenomen zaken uitoefende, een standpunt waarvan de onhoudbaarheid aan mr. X duidelijk moet zijn geweest.

De raad acht gelet op de aard en ernst van de verweten gedraging een berisping als maatregel passend en geboden. De raad neemt daarbij in aanmerking dat mr. X zich in een relatief onbeduidende kwestie aan eigenrichting schuldig heeft gemaakt. Dat kan een advocaat die immers beroepsmatig een wezenlijke rol in de rechtsbedeling vervult zich niet permitteren zonder het vertrouwen in de advocatuur te schaden.

Volgt
Gegrondbevinding van de klacht en oplegging van de maatregel van berisping.

Download artikel als PDF

Advertentie