Privé-gedragingen van een advocaat. Afwikkeling van een schikkingsovereenkomst met betrekking tot een door de advocaat gemaakte beroepsfout is dermate verweven met de praktijkuitoefening dat zijn gedragingen voor tuchtrechtelijke toetsing vatbaar zijn. De advocaat die onvoldoende in het werk stelt om tot de afwikkeling van die overeenkomst te komen handelt niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
– Advocatenwet artikel 46 (2.1 wat in het algemeen niet betaamt)
– Gedragsregel 1
Raad van Discipline Amsterdam, 26 maart 2001
(mrs. De Groot, Goppel, Knipscheer, Meijer en Rigters)
Feiten
Mr. X, bijgestaan door mr. Y, treft met klager, een voormalige cliënt van mr. X, een schikking over de gevolgen van een beweerdelijk door mr. X gemaakte beroepsfout. Overeengekomen wordt dat mr. X terzake een bedrag van ƒ 35.000,- aan klager betaalt tegen finale kwijting. De advocaat die klager bijstaat schrijft aan mr. Y, ter bevestiging van een bespreking, onder meer: ‘Van uw kant werd de schikking gesloten onder het voorbehoud dat uw cliënt daadwerkelijk de financiering van het schikkingsbedrag rond krijgt (…) Wij verwachten geen van beiden al te grote problemen bij een en ander.’
Mr. Y. schrijft onder meer het navolgende terug:
‘(…) Inhoudelijk gezien kan ik op uw faxbericht in die zin reageren, dat de inhoud daarvan het verloop van onze bespreking op een juiste wijze weergeeft en ik inmiddels uitgebreid met cliënt heb kunnen spreken. Daarbij is al wel duidelijk geworden dat een aanvullende lening bij de Orde van Advocaten te Z. niet tot de mogelijkheden behoort. Ook cliënt heeft nogmaals bevestigd, dat ook hij het liefst zo spoedig mogelijk van deze zwaar op hem drukkende kwestie verlost zou zijn en dat betekent, dat hij er alles aan doet om de oplossing in de door ons besproken orde van grootte realiseerbaar te maken (…).’
Mr. Y heeft vervolgens de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van mr. X het verzoek gedaan om 50% van het schikkingsbedrag bij te dragen en de deken van de Orde van Advocaten te Z. gevraagd om terzake te bemiddelen.
De raadsman van klager heeft zich vervolgens meermalen tot de deken gewend om zich te beklagen over het gebrek aan inspanning van de zijde van mrs. X en Y om tot financiering te komen. In een al eerder door klager tegen mr. X aangevangen rechtbankprocedure wordt vervolgens vonnis gewezen. De rechtbank veroordeelt mr. X tot betaling van ƒ 35.000,- te vermeerderen met rente en kosten. Daarbij wordt onder meer overwogen dat tussen partijen een schikkingsovereenkomst tot stand is gekomen en dat mr. X in rechte niet kan volstaan met de ongemotiveerde stelling dat hij de ontbindende voorwaarde (met betrekking tot de financiering) meerdere malen heeft ingeroepen, zonder hierbij aan te geven wanneer en op welke wijze hij dit heeft gedaan. De rechtbank overweegt daarnaast dat mr. X heeft nagelaten aan te geven waarom de financiering van dit bedrag niet mogelijk is gebleken, hetgeen hij ook bij het inroepen van voornoemde ontbindende voorwaarde in redelijkheid gehouden was te doen. Ter fine van executie heeft klager beslag doen leggen op de kantoorinventaris van mr. X, de tenuitvoerlegging waarvan ten tijde van de uitspraak van de Raad nog niet had plaatsgevonden. De klacht houdt in dat mrs. X en Y een schikking met klager zijn aangegaan onder voorbehoud dat het bedrag financierbaar zou blijken, terwijl zij intussen op geen enkele – aantoonbare – wijze zich hebben ingespannen om tot financiering te komen.
Overwegingen van de Raad
De onderhavige klacht betreft de handelwijze van mr. X in diens hoedanigheid van privé-partij bij de inhoudelijke afwikkeling van een civielrechtelijke overeenkomst van schikking. Privé-gedragingen van een advocaat worden alleen dan van tuchtrechtelijk belang geoordeeld, wanneer hetzij er voldoende aanknopingspunten zijn met de praktijkuitoefening om dezelfde maatstaven te laten gelden, hetzij de gedraging van een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. De getroffen schikking met klager betreft niet een willekeurige civielrechtelijke overeenkomst doch vloeit voort uit de (voormalige) rechtsbetrekking tussen mr. X en diens oud-cliënt in de persoon van klager. Door de beroepsfouten van mr. X is klager ernstig geschaad in zijn belangen en gedupeerd vanwege daaruit voortvloeiende schade. De beroepsfouten van mr. X konden niet hersteld worden, zodat slechts de mogelijkheid restte dat mr. X de door klager geleden schade zou vergoeden, waartoe mr. X zich op voet van de schikking heeft verbonden. Door vervolgens noch de financiering rond te krijgen en het schikkingsbedrag te betalen, noch binnen een redelijke termijn de ontbindende voorwaarde van financiering in te roepen, heeft mr. X klager met een wel geaccordeerde, maar niet betaalde claim van schadevergoeding laten zitten en klager aldus wederom gedupeerd. De Raad merkt daarbij op dat de niet-nakoming van een vrijwillige getroffen schikking een wezenlijk andere situatie betreft dan de niet-voldoening aan een op tegenspraak gewezen vonnis, dat zo nodig direct op gerechtelijke wijze ten uitvoer kan worden gelegd.
De Raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat de afwikkeling van de betreffende schikking dermate verweven moet worden geacht met de praktijkuitoefening van mr. X dat diens gedragingen voor tuchtrechtelijke toetsing vatbaar zijn. Door eerst een schikking met een oud-cliënt te treffen ter zake van door mr. X veroorzaakte schade en vervolgens onvoldoende in het werk te stellen om tot de beoogde afwikkeling van de overeenkomst te komen, heeft mr. X niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat. Daarenboven betreft de handelwijze van mr. X’ gedrag dat juist een advocaat niet past. Uitgangspunt behoort te zijn dat een tussen een oud-cliënt en diens toenmalige advocaat getroffen schikking wordt nagekomen. Door daarmee als hiervoor omschreven in gebreke te blijven, heeft mr. X niet aan de voor een advocaat in privé geldende maatstaven van betrouwbaarheid en geloofwaardigheid voldaan en het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Uit het voorgaande volgt dat mr. X heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is gegrond.
De klacht tegen mr. Y betreft zijn handelwijze in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klager. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat bij de beoordeling van een klacht over het optreden van de advocaat van de tegenpartij ervan behoort te worden uitgegaan, dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij mag worden beknot, tenzij daarbij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Behoudens bijzondere omstandigheden is de advocaat van de wederpartij er niet voor verantwoordelijk dat zijn cliënt uitvoering geeft aan een getroffen minnelijke regeling. Niet is gesteld, noch gebleken dat mr. Y er debet aan is dat mr. X de schikking niet is nagekomen. Aldus is niet komen vast te staan dat mr. Y zich niet heeft gedragen zoals van hem onder de omstandigheden van het geval mocht worden verwacht. De klacht tegen mr. Y is derhalve ongegrond.
Met het voorgaande is komen vast te staan dat mr. X heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. In aanmerking nemende dat het optreden van mr. X in deze zaak niet op zichzelf staat en het feit dat mr. X er bij de mondelinge behandeling van de klacht blijk van heeft gegeven niet te willen inzien dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatenwet en voorts een algeheel gebrek aan inlevingsvermogen in de situatie van zijn oud-cliënt heeft tentoongespreid, acht de Raad termen aanwezig voor het opleggen van de maatregel van berisping.
Beslissing
De Raad van Discipline:
– verklaart de klacht tegen mr. X gegrond;
– legt aan mr. X op de maatregel van berisping;
– verklaart de klacht tegen mr. Y ongegrond.