Overleggen in rechte van correspondentie tussen advocaten. Dekenadvies vormt richtsnoer maar treedt niet zonder meer in de plaats van het, tuchtrechtelijk dan ook ten volle te toetsen, oordeel van de advocaat dat het belang van zijn cliënt het overleggen van, of citeren uit, confraternele correspondentie bepaaldelijk vordert. Letterlijk citeren staat op één lijn met overleggen. De mededeling aan de rechter dat geen toestemming is verleend voor het overleggen van confraternele correspondentie getuigt niet van wellevendheid maar is daarmee nog niet tuchtrechtelijk laakbaar.

– Advocatenwet artikel 46 (5.1 regels die betrekking hebben op de juridische strijd)

– Gedragsregels 12 en 13

 

Raad van Discipline Amsterdam, 2 april 2001

(mrs. Kist, Van den Biesen, Goppel, Meijer en Wiarda)

 

Feiten

Mr. X wenst in een arbeidsgeschil ter gelegenheid van een mondelinge behandeling confraternele correspondentie aan de kantonrechter over te leggen. Klager, de raadsman van de wederpartij, maakt daartegen bezwaar. Mr. X wendt zich tot de deken die advies uitbrengt. Dit houdt in dat mr. X ter zitting een aantal passages uit de correspondentie citeert en bepaalde feitelijke informatie, vervat in één van de brieven, aan de kantonrechter meedeelt. Mr. X citeert veel ruimer dan de deken heeft geadviseerd. Mr. X deelt aan de kantonrechter mee dat klager hem niet heeft toegestaan de bewuste brieven in het geding te brengen.

 

Klacht en verweer

(a) Door meer te citeren dan door de deken is geadviseerd heeft mr. X in strijd gehandeld met de gedragsregels 12 en 13. Deze gedragsregels zouden illusoir worden als het verweer van mr. X, dat het belang van zijn cliënt het bepaaldelijk vorderde dat de betreffende passages zouden worden geciteerd, gehonoreerd zou worden.

(b) Door aan de kantonrechter mee te delen dat klager hem niet toestond de bewuste brieven over te leggen heeft mr. X bij de kantonrechter willens en wetens een bepaald – ongunstig – beeld van klager willen scheppen. Mr. X vindt het advies van de deken dermate fluïde, dat het de vraag is of hij daar buiten is getreden. In alle gevallen meent mr. X dat het belang van zijn cliënt bepaaldelijk vorderde dat de passages, zoals door hem geciteerd, werden voorgedragen. Hij meent dat hij een bewijsrechtelijk risico liep, omdat hij vermoedde dat klager zijn stellingen zou betwisten.

 

Overwegingen van de raad

De raad stelt voorop dat gedragsregel 13 in het onderhavige geval niet aan de orde is. Het gaat immers niet om schikkingsonderhandelingen maar om ‘gewone’ correspondentie die in een arbeidsgeschil tussen advocaten pleegt te worden gevoerd. Op dergelijke correspondentie mag in rechte geen beroep worden gedaan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij. Vaststaat dat mr. X eerst overleg met klager heeft gevoerd, maar dat dat niet tot een oplossing heeft geleid. Lid 2 van gedragregel 12 schrijft dan voor dat degene die zich in rechte op de desbetreffende confraternele correspondentie wil beroepen eerst het advies van de deken dient in te winnen. Ook dat heeft mr. X gedaan en het dekenadvies is gegeven. Mr. X heeft evenwel méér passages geciteerd dan door de deken geadviseerd. De brieven zelf zijn door hem niet overgelegd. De raad stelt in het onderhavige verband het letterlijk citeren uit confraternele correspondentie op één lijn met het overleggen daarvan. Het dekenadvies waarvan in gedragsregel 12 sprake is levert weliswaar een richtsnoer voor de betrokken advocaat op, maar treedt niet – zonder meer – in de plaats van het – tuchtrechtelijk dan ook ten volle te toetsen – oordeel van de advocaat dat het belang van zijn cliënt het overleggen of in zijn pleitnota of ter zitting letterlijk citeren van (de betreffende passages uit) confraternele correspondentie bepaaldelijk vordert.

Mr. X heeft het belang van zijn cliënt dus wel terecht tot uitgangspunt genomen maar heeft de raad er niet van kunnen overtuigen dat het citeren van de door hem verkozen passages uit de betrokken confraternele correspondentie – los van de vraag of hij daarmee het dekenadvies te buiten ging of niet – voor hem het enig overblijvende middel was om de kantonrechter op dit punt zijn standpunt onweerlegbaar duidelijk te maken. Het terzake gevoerde verweer van zijn tegenpartij maakte de handelwijze van mr. X naar het oordeel van de raad niet noodzakelijk. Onderdeel (a) van de klacht is dan ook gegrond. De geringe ernst van de inbreuk van mr. X op de gedragsnorm brengt mee dat met gegrondverklaring van het klachtonderdeel kan worden volstaan. Dat mr. X de kantonrechter heeft meegedeeld dat klager hem geen toestemming gaf tot overlegging van de confraternele corres – pondentie getuigt ten opzichte van klager niet van wellevendheid. Daarmee is dit gedrag echter nog niet tuchtrechtelijk laakbaar. Klachtonderdeel (b) is derhalve ongegrond.

 

Volgt

Klachtonderdeel (a) gegrond, klachtonderdeel (b) ongegrond, geen maatregel.

Download artikel als PDF

Advertentie