Schade-uitkering door verzekeringsmaatschappij. De advocaat die namens zijn cliënt verzoekt het uitkeringsbedrag op zijn derdengeldrekening over te maken handelt niet in strijd met de Boekhoudverordening 1998.

– Boekhoudvordering 1998, art. 3 lid 2

 

Raad van Discipline Leeuwarden 30 januari 2001

(mrs. Van Riessen, Van Duursen, De Groot, Hemmes en Van der Kwaak-Wamelink)

 

Feiten

Aan de minderjarige zoon van Y wordt letsel toegebracht. Y wendt zich als wettelijk vertegenwoordiger tot mr. X voor juridische bijstand. Y richt een schrijven tot de verzekeraar van de aansprakelijke wederpartij met verzoek om alle schadebetalingen over te maken naar een rekening ten name van de Stichting Beheer Derdengelden van het kantoor van mr. X, waarbij hij vermeldt: ‘Slechts betaling van de schade op genoemde derdenrekening zal door ondergetekende als bevrijdende betaling worden aangemerkt.’

 

Klacht en verweer

De verzekeraar klaagt erover dat mr. X, ondanks uitdrukkelijk verzoek om een opgave te doen van de eigen bank- of girorekening van Y of diens zoon, waarop een uitkering door haar kon worden gestort, heeft geweigerd een dergelijke rekening te noemen. Nu redelijkerwijs mag worden aangenomen dat mr. X het schriftelijk verzoek heeft opgesteld en dat hij zijn cliënt heeft gevraagd het verzoek te ondertekenen of te doen ondertekenen, heeft mr. X gehandeld in strijd met de Boekhoudvordering 1998, althans met de strekking en de bedoeling van die verordening. Mr. X stelt dat de verzekeraar geen bevoegdheid heeft tot klagen nu het belang van de verzekeraar niet een belang is dat door het tuchtrecht wordt beschermd. Haar belang is immers dat zij – uit een oogpunt van strategie en commercie – zo min mogelijk schadebedragen uitkeert. Om dat doel te bereiken dwarsboomt zij de letselschadeadvocaat zoveel mogelijk in zijn streven om een passende schadevergoeding voor zijn cliënt te verkrijgen. Voorts stelt hij dat de verzekeraar niet met succes tegen hem kan klagen, omdat hij in deze zaak niet de behandelende advocaat is geweest. Een medewerker, die inmiddels zijn kantoor heeft verlaten, heeft de zaak behandeld. Tot slot voert hij aan dat hij niet in strijd met de Boekhoudverordening 1998 heeft gehandeld. De ratio van die verordening is te voorkomen dat er derdengelden op de rekening van de advocaat zelf terechtkomen, waardoor er een vermenging optreedt tussen hetgeen de advocaat respectievelijk de cliënt toekomt. Met het verzoek van zijn cliënt aan de verzekeraar werd echter beoogd dat de schade-uitkering conform de Boekhoudverordening 1998 zou worden uitbetaald.

 

Overwegingen van de raad

De verzekeraar heeft gesteld dat haar belang bij de klacht erin is gelegen te voorkomen dat zij niet bevrijdend betaalt aan de cliënt van mr. X of uit coulanceoverwegingen zich gehouden acht nogmaals te betalen, voor het geval mr. X de op de derdengeldrekening ontvangen gelden niet aan zijn cliënt doorbetaalt, zoals andere verzekeraars in andere gevallen met andere advocaten (kantoren) wel is overkomen. De verzekeraar heeft hiermede voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een (eigen) belang bij de klacht heeft.

De behandelende advocaat-medewerker van mr. X heeft ten deze geheel conform het beleid op het kantoor van mr. X gehandeld en mr. X heeft zich vooraf ermee akkoord verklaard dat de klacht zich niet tegen zijn medewerker maar tegen hemzelf richt. De door de medewerker verrichte handelingen, in het bijzonder het namens de cliënt indienen van het verzoek bij de verzekeraar om het schadebedrag op de derdengeldrekening van het kantoor van mr. X over te maken, kunnen daarom aan mr. X worden toegerekend. De raad acht dit niet in strijd met (de aard van) het advocatentuchtrecht, nu het handelen van de medewerker, dat geheel in overeenstemming is met het beleid van het kantoor van mr. X, heeft te gelden als een eigen gedraging van mr. X, waarvoor hij tuchtrechtelijk verantwoordelijk is.

Aan de klacht van de verzekeraar ligt ten grondslag de vrees, dat zij door toedoen van de advocaat niet bevrijdend betaalt, dan wel uit coulanceoverwegingen nogmaals betaalt. Deze vrees is echter ongegrond. Artikel 3 lid 2 van de Boekhoudverordening schrijft aan mr. X als advocaat voor erop toe te zien dat derdengelden niet naar hem worden overgemaakt maar hetzij rechtstreeks naar de rechthebbende, hetzij naar de hem ter beschikking staande Stichting Derdengelden, aan welk voorschrift hij heeft voldaan. Blijkens het namens de cliënt aan de verzekeraar verzonden schriftelijk verzoek, waarin met zoveel woorden wordt gesteld dat betaling op de aangegeven wijze bevrijdend werkt, heeft mr. X immers erop toegezien dat de uitkering ten behoeve van zijn cliënt naar zijn Stichting Derdengelden wordt overgemaakt, zodat de verzekeraar door overeenkomstig het verzoek de uitkering uit te betalen bevrijdend betaalt. Dat volgens de verzekeraar de Nederlandse Orde van Advocaten instemt met een aanbeveling van de Vereniging van Letselschade Advocaten, waarvan mr. X overigens geen lid is, om aan de cliënt toekomende gelden rechtstreeks door de assuradeur aan de cliënt te laten overmaken en de buitengerechtelijke kosten op de rekening van de advocaat, welke aanbeveling volgens de verzekeraar meer in overeenstemming is met de aard en strekking van de Boekhoudverordening 1998 dan de handelwijze van mr. X, brengt – wat daarvan verder ook zij – niet mee dat mr. X in strijd met de Boekhoudverordening 1998 heeft gehandeld, nu die aanbeveling niet in die verordening als voorschrift is opgenomen.

 

Volgt

Ongegrondverklaring.

Download artikel als PDF

Advertentie