mrs. Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Meeter, Van Griensven, Van Voorst van Beest en Gerritzen
Verzet tegen inschrijving
Verzet door de Raad van Toezicht tegen de inschrijving van een advocaat. Op grond van ter zitting blijkende gewijzigde omstandigheden acht het hof het verzet gegrond.
– Advocatenwet art. 4 lid 2 sub b
Feiten
Mr. X heeft tot medio 1987 ingeschreven gestaan als advocaat en procureur in arrondissement A. Wegens feiten, voor 1987 begaan, is mr. X veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar. De feiten betroffen het doen opnemen van een valse opgave in een authentieke akte, medeplichtigheid aan heling en medeplichtigheid aan valsheid in geschrifte.
Tegen een drietal eerdere verzoeken tot hernieuwde inschrijving, gedaan in de jaren 1988, 1995 en 1998, heeft de Raad van Toezicht telkens verzet gedaan en het beklag tegen dat verzet is telkens door het hof afgewezen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat mr. X kennelijk de onaanvaardbaarheid van zijn gedrag dat tot zijn strafrechtelijke veroordeling heeft geleid, nog immer niet inziet.
Met betrekking tot een hernieuwd verzoek van mr. X stelt de Raad van Toezicht onder meer het navolgende vast:
– Mr. X heeft een procedure aanhangig gemaakt tegen de leden van de Raad van Toezicht wegens onrechtmatig handelen jegens hem, welke procedure mr. X niet wil intrekken;
– Mr. X heeft in oktober 1998 vlugschriften in de kastjes van de advocatenkamer verspreid waarin hij uiteenzet dat hij destijds ten onrechte veroordeeld is en daarom revisie vraagt van zijn strafzaak;
– Mr. X is ten tijde van zijn hernieuwde aanvraag gedurende
tien jaar werkzaam als juridisch medewerker op het kantoor
van mr. Y, die in het recente verleden meerdere malen tuchtrechtelijk
verwijtbaar gehandeld heeft en in verband daarmede
schorsingen van in totaal (thans) twaalf maanden zijn
opgelegd; – Mr. X kan niet bevestigen of hij verzekerd is op de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van mr. Y, hoewel het ontbreken van zo’n verzekering bij mr. Y geleid heeft tot één van de mr. Y opgelegde schorsingen;
– Bij de raad is een klacht binnengekomen dat mr. X en mr. Y aan een cliënt, die bij hen een zaak aanbracht, verzochten een vrijwaringverklaring te ondertekenen, waarmee de betrokken cliënt afzag van aanspraken jegens mrs. X en Y voor het geval zij beroepsfouten zouden maken;
– De bezwaren die de Officier van Justitie aanvoert tegen de inschrijving van mr. X door mr. X worden afgedaan met de mededeling dat hij nimmer onoirbare en strafbare feiten heeft gepleegd.
Op grond van deze vaststellingen komt de Raad van Toezicht tot het oordeel dat mr. X nog steeds het onjuiste van zijn handelingen van destijds niet inziet en onvoldoende heeft aangetoond dat hij verantwoordelijkheid voor zijn handelingen kan en wil dragen.
Overwegingen van het hof
De raad heeft aan zijn beschikking ten grondslag gelegd, dat mr. X de onaanvaardbaarheid van zijn gedrag, dat heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling in 1987, nog steeds niet inziet, hij in onvoldoende mate krachtig en ondubbelzinnig afstand heeft genomen van zijn gedragingen en nog steeds van mening is dat hem niets valt te verwijten.
De raad heeft voorts overwogen dat mr. X onvoldoende heeft
aangetoond dat hij verantwoordelijkheid voor zijn handelen kan en wil dragen, waarbij de raad in aanmerking neemt dat mr. X blijk heeft gegeven van verregaande mate van onzelfstandigheid en afhankelijkheid door zijn stellingname dat hij voor het staken van de door hem geëntameerde procedure tegen de leden van de raad medewerking nodig heeft van de advocaat waar hij mee samenwerkt, omdat deze laatste materieel belang bij de zaak zou hebben, waarbij de raad het niet in het voordeel van mr. X laat meewegen dat hij samenwerkt en is blijven samenwerking met deze advocaat die in opspraak is geraakt.
Tijdens de zitting van het hof is door de gemachtigde van mr. X naar voren gebracht dat mr. X na zijn strafrechtelijke veroordeling in 1987 gedurende meer dan tien jaar de juridische adviespraktijk heeft uitgeoefend en dat in die periode niet van laakbaar of strafbaar handelen van mr. X is gebleken. Weliswaar heeft mr. X in die periode nauw samengewerkt met en kantoor gehouden bij een advocaat die in opspraak is geraakt, maar deze laatste heeft, naar ook ter zitting van het hof is gebleken, thans de praktijk neergelegd. Voor verdere negatieve beïnvloeding van mr. X behoeft, naar de stelling van mr. X, thans niet meer gevreesd te worden.
Bij monde van zijn gemachtigde heeft mr. X ter zitting van het hof toegezegd dat hij de lopende procedure tegen de leden van de raad zal royeren en dat hij zal afzien van enige publieke uiting omtrent zijn strafzaak zowel ten aanzien van de rechterlijke macht als ten aanzien van het Openbaar Ministerie.
Mr. X heeft ter zitting van het hof voorts verklaard afstand te nemen van het verleden en heeft zich uitdrukkelijk bereid verklaard samen te werken met de raad en naar de aanwijzingen van de raad te handelen. Bovendien heeft mr. X ter zitting zijn bereidheid uitgesproken om zijn praktijk uit te oefenen onder toezicht van een door de raad aan te wijzen mentor.
Bij de beoordeling van de zaak moet naar het oordeel van het hof in aanmerking worden genomen, dat inmiddels dertien jaar zijn verlopen sedert de strafrechtelijke veroordeling van mr. X werd uitgesproken, dat de advocaat die op mr. X een negatieve invloed gehad heeft zijn praktijk heeft neergelegd, dat mr. X zelf ter zitting van het hof uitdrukkelijk heeft toegezegd afstand te nemen van het verleden en zich te zullen gedragen naar de wijzingen van de raad en de eventueel door de raad aan te wijzen supervisor.
Dit alles tegen elkaar afwegende komt het hof tot het oordeel dat ten aanzien van mr. X een nieuwe situatie is ontstaan en dat aannemelijk is geworden dat klager een andere wending aan zijn beroepsmatig leven wil geven. Dit in aanmerking nemende en er van uitgaande dat mr. X zijn uitdrukkelijke toezeggingen als hierboven weergegeven in alle opzichten en nauwgezet stand zal doen, acht het hof de in artikel 4 lid 2 sub b van de Advocatenwet bedoelde gegronde vrees thans niet meer aanwezig. De beslissing van de raad kan dus niet meer in stand blijven.
Volgt
Gegrondbevinding van het beklag van mr. X tegen de beschikking van de Raad van Toezicht.