mrs. Fransen, Beker, Van der Grinten, Goslings en Scheltema
Feiten
De Belgische vennootschap A, cliënte van mr. X, verkocht aan de Nederlandse vennootschap B een partij soepballen in blik. Klager was mededirecteur van B. Op verzoek van de directeur van A is klager enige tijd later, op een zaterdag, voor overleg naar het kantoor van A in Genk (België) gereisd. Vooraf was aan hem gezegd dat het gesprek over een aantrekkelijk aanbod zou gaan. In de gespreksruimte bevonden zich, behalve klager, vier personen, onder wie mr. X. Aan klager werd verweten dat hij de blikken soepballen op de Nederlandse markt had gebracht, ondanks uitdrukkelijke andersluidende afspraak. Hem werd voorts verweten dat hij de blikken van nagemaakte Y-etiketten had voorzien. Het vermoeden van A dat dit was gebeurd werd tijdens het gesprek bewaarheid. Deze merkvervalsing hield voor A het grote commerciële gevaar in dat Y haar relatie met A zou verbreken, hetgeen voor A wel eens de economische ondergang zou kunnen betekenen. Aan klager werd verweten dat hij fraude had gepleegd. Mr. X schreef een verklaring uit die klager moest tekenen. De verklaring hield in dat klager de eigendom van de gekochte blikken weer overdroeg aan A, toezegde volledig mee te werken aan het retourneren van de gehele partij en beloofde 10.000 gulden aan A te betalen ter zake van kosten en schade. Toen klager niet direct tot ondertekening overging, werd de rijkswacht gebeld. Twee rijkswachters arriveerden en namen in een andere kamer plaats. Daarop tekende klager de verklaring. Ook tekende hij nog een brief met een instructie aan (kennelijk) een medewerker om de gehele partij blikken aan de door A in te schakelen transportondernemer mee te geven.
De klacht
Mr. X heeft samen met derden op klager ongeoorloofde druk uitgeoefend, leidende tot ondertekening door klager van de verklaring en de brief. Mr. X heeft zich pas in een laat stadium van het gesprek als advocaat bekend gemaakt.
Overwegingen van de raad
Aan klager werd van tevoren niet gezegd dat het gesprek zou gaan over het onrechtmatig plaatsen op de Nederlandse markt van blikken soepballen. Daarmede werd klager, toen hij in Genk was gearriveerd, plotseling geconfronteerd. Daarbij gevoegd het feit dat twee rijkswachters werden opgeroepen, kan niet anders geconcludeerd worden dan dat klager onder druk werd gezet om de hem voorgelegde verklaring en brief te ondertekenen. Mr. X was ervan op de hoogte dat klager van tevoren niet wist dat het gesprek over blikken soepballen zou gaan. Mr. X stelt dat niet hij doch de directeur van zijn cliënte klager gezegd heeft: ‘Je moet tekenen.’ Wat hiervan zij, mr. X heeft aan de bijeenkomst deelgenomen en niet is gebleken dat mr. X op enigerlei wijze corrigerend is opgetreden. Mr. X heeft derhalve medegewerkt aan het onder druk zetten van klager.
Klager verwijt mr. X ook dat deze zich eerst later in het gesprek als advocaat kenbaar heeft gemaakt. Mr. X stelt dat ‘naar zijn herinnering’ hijzelf zich als advocaat heeft voorgesteld ofwel dat de directeur van zijn cliënte dat heeft gedaan, terwijl mr. X ook stelt dat hij zich niet met honderd procent zekerheid kan herinneren of hij zich aan klager als advocaat heeft voorgesteld. Mr. X heeft aan het einde van het gesprek zijn visitekaartje aan klager gegeven, na een daartoe gedaan verzoek van klager. Dit acht de raad een onvoldoende ontkenning van de feiten tegenover de positieve stelling in dezen van klager. Het is de plicht van de advocaat om, als hij ten opzichte van derden als zodanig optreedt, zijn hoedanigheid aan die derden kenbaar te maken. Door zulks te hebben nagelaten is de houding van mr. X des te laakbaarder. Uit het bovenstaande volgt dat mr. X op een ontoelaatbare wijze de belangen van klager heeft geschaad. De raad acht de houding van mr. X en de rol die hij gespeeld heeft volkomen in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De raad legt aan mr. X een schorsing op van één week, voorwaardelijk, proeftijd twee jaar.
Overwegingen van het hof
A mocht haar bedrijfsbelangen als zwaarwegend beschouwen en was daarom gerechtigd om binnen de grenzen van het communerecht zodanig te handelen en zodanige maatregelen te (doen) nemen als haar ter bescherming van haar belangen dienstig voorkwam. Mr. X mocht A als zijn cliënte daarin bijstaan of raden, als raadsman was hij daartoe zelfs gehouden. Daarbij diende hij bovendien binnen de grenzen van het advocatentuchtrecht te blijven. Naar het oordeel van het hof heeft mr. X die grenzen overschreden. Mr. X wist – naar hij ter zitting heeft erkend – dat klager onder een vals voorwendsel tot de bespreking was uitgenodigd. De initiële fout die mr. X heeft gemaakt, bestaat hierin dat hij zich van deze valse start niet heeft gedistantieerd, doch integendeel actief heeft deelgenomen aan de ongelijke onderhandelings- en rechtsstrijd die, gegeven de valse start, onvermijdelijk zou volgen en ook gevolgd is. Die ongelijkheid tussen partijen bestond in essentie hierin dat klager totaal onvoorbereid op de bespreking verscheen, zonder raadsman en zonder dat hij zelfs maar rechtskundig advies had kunnen inwinnen. De ongelijkheid werd nog vergroot door de volgende omstandigheden: de bespreking vond plaats in het kantoor van A op Belgisch grondgebied, derhalve niet op neutraal terrein of op een plaats die voor klager vertrouwd was; klager zag zich in zijn eentje geplaatst tegenover vijf andere personen, van wie in ieder geval – klager heeft het onbestreden gesteld – twee zich niet bekend hebben gemaakt; toen klager draalde om de door mr. X opgestelde verklaring (dat hij alle blikken aan A in eigendom terug overdroeg en 10.000 gulden aan kosten en schade zou vergoeden aan A) te tekenen, werd de dreiging om de politie te bellen uitgevoerd, waarop zich korte tijd later inderdaad twee leden van de (Belgische) rijkswacht ten kantore van A vervoegden en in een aangrenzende kamer plaatsnamen; vervolgens liep de reeds langer jegens klager uitgeoefende verbale druk uit op de volgende mededeling aan klager: ‘U hebt nog één minuut om te tekenen. Zo niet, dan is er niets meer aan te doen’, of woorden van gelijke strekking, waarna klager zijn verzet heeft opgegeven en heeft getekend,
evenals op een later moment een in het verlengde van de verklaring gelegen opdracht aan een derde de blikken af te geven aan de transporteur, die ze namens A zou komen afhalen. Met de raad is het hof van oordeel dat mr. X de belangen van klager aldus op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. Hij heeft samen met derden op klager een ongeoorloofde druk uitgeoefend leidende tot de hiervoor vermelde ondertekeningen. Mr. X heeft nog aangevoerd dat klager de mogelijkheid heeft gekregen er zonder de inschakeling van justitie af te komen en dat hij daardoor niet in zijn belangen is geschaad, maar juist bevoordeeld. Het hof kan mr. X hierin niet volgen. De omstandigheden waaronder klager zijn keuze moest doen, waren immers, gemeten naar de maatstaven van het tuchtrecht, zodanig onder de maat dat klager daardoor de keuze niet in de hem toekomende vrijheid heeft kunnen maken. Daarom is klager wel degelijk op ontoelaatbare wijze in zijn belangen geschaad.
Omtrent de stelling van mr. X dat zijn cliënte A in een ‘noodweersituatie’ verkeerde omdat zij te vrezen had voor het voortbestaan van haar bedrijf, overweegt het hof nog het volgende. Niet aannemelijk is geworden dat het gevaar dat het bedrijf van A ten onder zou gaan doordat Y haar relatie met A zou verbreken, slechts afgewend kon worden door de feitelijke wijze van handelen van A en mr. X. Met name is niet aannemelijk geworden dat het gevaar zich zo onmiddellijk dreigde te verwezenlijken dat geen tijd meer beschikbaar was om te pogen tot een bespreking met klager over de kwestie te komen, waarbij deze zich van rechtshulp zou kunnen voorzien, en om bij het stranden van die poging of het mislukken van de bespreking een kort geding te entameren, al of niet voorafgegaan door een poging tot het leggen van conservatoir beslag op (de) overige goederen van A (bedoeld zal zijn: B, bew.)
Terecht wijst mr. X erop dat de klacht hem eerst ruim 8,5 maand na het gesprek heeft bereikt, dat het zich aan het begin van een gesprek als advocaat presenteren een routinehandeling is en dat het niet gebruikelijk is om die presentatie schriftelijk te bevestigen. Het hof is van oordeel dat, gelet op deze feiten en omstandigheden, niet op mr. X de bewijslast rust dat hij zich aan het begin van het gesprek als advocaat van A heeft gepresenteerd. Tegenover de ontkenning van mr. X is onvoldoende aannemelijk geworden dat hij zich aan het begin van het gesprek niet als advocaat van A bekend heeft gemaakt. Het hof verklaart dit klachtonderdeel alsnog ongegrond.
Volgt
Berisping.
Druk uitoefenen
De plicht van de advocaat om, als hij ten opzichte van derden als zodanig optreedt, zijn hoedanigheid aan die derden kenbaar te maken.
Het uitoefenen van ongeoorloofde druk op de wederpartij.
– Advocatenwet art. 46 (3.2. grenzen aan de vrijheid, 3.3.2. dreigementen, 3.3.4. andere grensgevallen: fouten)
– Gedragsregels 29