Het handelen van een mediator behoort in beginsel niet tot het terrein dat door het advocaten-tuchtrecht wordt bestreken.
– Artikel 46 Advocatenwet. (2.1 wat in het algemeen niet betaamt)
Raad van Discipline Amsterdam 5 februari 2001
(mrs. De Groot, Van den Biesen, Van Es, Goppel en Meijer)
Feiten
Mr. X, advocaat, trad op als mediator en kreeg aan het eind van zijn optreden klachten van een der partijen over het inschakelen van een deskundige, diens rekening en de verdeling van de kosten over de partijen.
Raad van Discipline
De mediator oefent bij de uitoefening van zijn taak niet het beroep van advocaat uit.
De mediator-advocaat neemt een aan de mediation eigen positie in. Zijn handelen wordt beheerst door eigen regels, zoals neergelegd in de aan zijn handelen ten grondslag liggende mediationovereenkomst en – indien toepasselijk – het NMI-mediationreglement. Bovendien kan zijn handelen in tucht – rechtelijke zin aan het voornoemde reglement worden getoetst. Het handelen van de mediator behoort daarom in beginsel niet tot het terrein dat door het advocatentuchtrecht wordt bestreken. Uitsluitend indien de advocaat zich in de hoedanigheid van mediator zodanig heeft misdragen dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, is er ruimte voor toepassing van bedoeld tuchtrecht. De raad zal de klacht van klager in deze zin beoordelen.
Op één onderdeel is de raad van mening dat mr. X niet optimaal heeft gehandeld. In de mediation-overeenkomst was bepaald dat het honorarium en de kosten van bij de mediation betrokken derden bij helfte door de partijen zouden worden gedragen. De klager betaalde zijn helft van de declaratie van een ingeschakelde accountant en wenste bewijs dat de andere helft door zijn wederpartij was voldaan. Mr. X weigerde aanvankelijk dat bewijs te verschaffen op grond van de voor hem geldende ‘negatieve bewijsovereenkomst’. Op grond daarvan zou het hem niet zijn toegestaan stukken die in het kader van de mediation zijn gebruikt als bewijs in een procedure te gebruiken. Later kwam hij daarop terug. De raad overwoog dat het hem had gepast om die duidelijkheid aanstonds op verzoek van de klager, aan hem te verschaffen Op die betrekkelijk eenvoudige wijze had hij het gerezen wantrouwen van de klager wellicht kunnen wegnemen. Door zulks na te laten heeft mr. X zich evenwel niet zodanig gedragen dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De raad wijst de klacht in alle onderdelen als ongegrond af.