Raad van Discipline Den Haag 4 december 2000
mrs. Robbers, Baas, Claassen, Eschauzier en Van Nispen tot Sevenaer
Het is onbetamelijk om, op basis van een veronderstelling, zonder voorbehoud in een brief aan een derde te stellen dat een wederpartij een nota heeft vervalst en gebruik heeft gemaakt van een vervalste handtekening. De advocaat dient zich, alvorens dergelijke beschuldigingen te uiten, verdergaand van de juistheid daarvan te vergewissen.
– Advocatenwet art. 46 (2.1 wat in het algemeen niet betaamt, 3.3.1 grievende uitlatingen, 3.3.3 berichten aan derden, 3.4 jegens tegenpartij in acht te nemen zorg)
– Gedragsregels 30, 31
Feiten, overwegingen van de raad
(Post alia)
Mr. X staat de echtgenote van klager bij in een echtscheidingsprocedure. Mr. X schrijft in een brief aan een verzekeringsmaatschappij, waarmee klager beroepshalve een relatie heeft:
‘Cliënte heeft vernomen dat door (klager) een bedrag van ƒ 17.350 uit depot is opgenomen, welk bedrag op de rekening van (klager) en cliënte werd bijgeschreven en vervolgens door (klager) contant is opgenomen. Cliënte bericht mij dat de voor de opname gebruikte nota buiten haar medeweten door (klager) werd vervalst. Cliënte heeft aan (klager) geen toestemming verleend voor het verrichten van de opname. (Klager) heeft gebruik gemaakt van een vervalste handtekening van cliënte. Cliënte roept de nietigheid van de met de opname samenhangende rechtshandelingen in.
Voor de goede orde bericht ik u dat een dergelijk voorval zich eerder heeft voorgedaan. (Enige jaren geleden) benodigde (klager) een verklaring, inhoudende een volmacht van cliënte, teneinde een hypotheekakte en leveringsakte te ondertekenen. Ook deze verklaring bevatte een vervalste handtekening van cliënte. Cliënte heeft aangifte gedaan tegen (klager). In een later stadium heeft cliënte alsnog haar toestemming verleend. Namens cliënte verzoek ik u het resterende depotbedrag ad ƒ 14.650 niet te laten opnemen dan alleen na verificatie van de uitdrukkelijke toestemming van cliënte.’
De klacht behelst op dit onderdeel dat mr. X klager in de bewuste brief ten onrechte heeft beschuldigd van verduistering, van het plaatsen van een valse handtekening en van het vervalsen van een aankoopnota. Mr. X voert als verweer aan dat de brief is geschreven na voorafgaand telefonisch overleg met de verzekeringsmaatschappij. Reden voor het contact was het uitdrukkelijk verzoek van zijn cliënte om zorg te dragen dat het bij de verzekeringsmaatschappij resterende depotbedrag (ten behoeve van een verbouwingshypotheek) veiliggesteld werd. In dit verband heeft de cliënte van mr. X uitdrukkelijk aan mr. X verklaard dat klager voor een kort voordien verrichte depotopname een vervalste aankoopnota van een keuken had aangewend. Op grond van de mededeling van de verzekeringsmaatschappij dat voor opnames de handtekeningen van beide leningnemers zijn vereist, in combinatie met de verzekering van de cliënte van mr. X dat zij voor de eerdere opname haar handtekening niet had geplaatst, heeft mr. X verondersteld dat klager de handtekening van de cliënte van mr. X had vervalst. Ten aanzien van het in de brief aangehaalde eerdere voorval heeft mr. X ten slotte aangevoerd dat dat voorval berust op feiten.
Overwegingen van de raad
In het algemeen geldt, dat slechts in uitzonderlijke gevallen een wederpartij met succes kan klagen over de wijze waarop een advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt. Het tuchtrecht dient er niet toe een advocaat ten faveure van de wederpartij te beperken in de vrijheid om de eigen cliënt bij te staan op een wijze die de advocaat en de cliënt goeddunkt. Die vrijheid is evenwel niet onbeperkt. Het kan voorkomen, dat een advocaat met bepaalde belangen van de wederpartij rekening dient te houden terwijl evenzeer geldt dat een advocaat zich in geen geval onnodig grievend mag uitlaten.
Vanuit dit beginsel dient de klacht te worden beoordeeld. De raad is van oordeel dat mr. X in de brief aan de verzekeringsmaatschappij de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden, nu hij zich in die brief onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Mr. X heeft in zijn brief slechts op basis van een veronderstelling zonder voorbehoud gesteld dat klager de voor de opname gebruikte nota heeft vervalst en dat hij gebruik heeft gemaakt van een vervalste handtekening van de cliënte van mr. X. Mr. X had zich, alvorens in een brief aan een derde, die een zakelijke relatie van klager is, dergelijke beschuldigingen te uiten, verdergaand van de juistheid daarvan dienen te vergewissen. Het aanhalen van een voorval uit 1996 acht de raad, ook indien wordt uitgegaan van de feitelijke juistheid daarvan, onnodig grievend jegens klager.
Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding en op de omstandigheid dat mr. X destijds nog maar kort de praktijk uitoefende, acht de raad na te melden maatregel passend en geboden.
Beslissing
De raad verklaart het klachtonderdeel gegrond en legt aan mr. X ter zake als maatregel op een enkele waarschuwing.