Het doen van een onjuiste mededeling in de gegeven omstandigheden niet verwijtbaar.
Onnodig grievende uitlating
– Advocatenwet artikel 46 (3.1 vrijheid van handelen; 3.3.1 grievende uitlatingen)
– Gedragsregels 30 en 31
Hof van Discipline 4 mei 2001, nr. 3070
(mrs. Zwitser-Schouten, Beker, Heidinga, Gerritzen en Van Loo)
Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 15 november 1999
(mrs. Van der Wind, Brouwer, Van den Dries, Jansen en Van Oven)
Feiten
A wordt door zijn ex-vrouw verdacht van ontuchtige handelingen met hun minderjarige dochter. Mr. X, advocaat van de ex-vrouw, schrijft, in strijd met de waarheid, aan de advocaat van A dat een overeengekomen omgangsregeling op bepaalde dagen geen doorgang kan vinden omdat geen begeleider voor de kinderen kan worden gevonden.
Bij de mondelinge behandeling van het hoger beroep over de door A aan zijn ex-vrouw te betalen alimentatie maakt mr. X melding van de aantijgingen van de vrouw tegen A met betrekking tot de ontuchtige handelingen.
Overwegingen van de raad
Mr. X heeft de advocaat van A geschreven dat hij contact met zijn cliënte heeft gezocht en dat zijn cliënte hem mededeelde dat het haar niet gelukt was om een begeleider te vinden. Mr. X kon gezien de ernst van de beschuldigingen, rekening houdend met de belangen van zijn cliënte en de kinderen, aan de advocaat van A schrijven dat zijn cliënte geen geschikte begeleider kon vinden. De reactie van mr. X namens zijn cliënte, die niet ter zitting aanwezig was, is een reactie op de stellingen van A ter zitting en kan niet als onnodig grievend worden aangemerkt.
Volgt
Ongegrondbevinding van beide klachtonderdelen.
Overwegingen van het hof
Het Hof stelt voorop dat het in beginsel onjuist is om een mededeling te richten aan de (advocaat van de) wederpartij in de wetenschap dat deze mededeling in strijd met de waarheid is. Mr. X heeft ter zitting verklaard dat hij er moeite mee had om aan de advocaat van de wederpartij een onjuiste reden op te geven voor het niet door kunnen gaan van de omgang. Tevens heeft mr. X ter zitting aangegeven dat hij niet in staat was om de juiste reden te vermelden omdat zulks het onderzoek van de politie doorkruist zou hebben terwijl de politie er op aandrong om de omgang op te schorten vanwege het lopende onderzoek. Gezien de ernst van de beschuldigingen en het belang om de lopende politieonderzoek niet te doorkruisen heeft mr. X weliswaar niet juist gehandeld door een onjuiste reden op te geven aan de advocaat van A voor het niet-doorgaan van de omgang doch treft hem gezien de concrete feiten en omstandigheden van het geval in tuchtrechtelijke zin geen verwijt. Het Hof tekent hierbij aan dat het wellicht verkieslijker ware geweest om geen reden te vermelden dan een onjuiste reden.
De vrijheid van een advocaat in de wijze waarop de advocaat de cliënt tijdens een zitting bijstaat vindt wat de bejegening van de wederpartij treft zijn grens daarin dat de advocaat zich niet onnodig grievend dient uit te laten over de wederpartij. Anders dan de raad is het Hof van oordeel dat dit wel het geval is geweest door de uitlating van mr. X tijdens de zitting in het kader van de alimentatieprocedure. Niet valt in te zien op welke wijze de uitlating omtrent de volgens mr. X’s cliënte beweerdelijk gepleegde on – tuchtige handelingen kon bijdragen aan het oordeel van de rechter over de bijdrage in het levensonderhoud van de gewezen echtgenote. Mr. X’s uitlating op dit punt was onnodig en diende in een alimentatieprocedure geen enkel redelijk doel. Mitsdien is de uitlating aan te merken als onnodig grievend.
Volgt
Gegrondbevinding van het tweede klachtonderdeel en oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.