mrs. Van Ginkel, Bemelmans, Dam, Van de Loo en Van Wijmen

 

Slecht procederen

 

Slecht procederen en onvoldoende bijstand en voorlichting aan de cliënt.

– Advocatenwet, art. 46 (1.4.3 andere tekortkomingen)

 

Feiten

Mr. X stond de klager bij in een geschil omtrent een door deze van een recreatiecentrum gekochte caravan. In kort geding is aan de klager een voorschot op schadevergoeding toegekend. Mr. X startte vervolgens een bodemprocedure. De rechtbank wees een door mr. X ingestelde vordering tot ontbinding af en kende een (aanvullende) schadevergoeding van ƒ 6.500 toe. Het recreatiecentrum appelleerde en mr. X heeft bij memorie van antwoord incidenteel geappelleerd. Bij tussenarrest heeft het hof de klager in de gelegenheid gesteld om bij akte, op overzichtelijke en begrijpelijke wijze -onderdeel voor onderdeel – aan te geven wat hij in het principaal zowel als in het incident appel nu precies vordert, welke grief daarop betrekking heeft, alsmede op welke grondslag elk onderdeel van het gevorderde berust.

Mr. X zond dit arrest naar zijn cliënt. Op telefonische en schriftelijke vragen over dat arrest heeft mr. X in een brief bericht dat hij niet goed zag wat de klager in de uitspraak van het hof niet begreep. Hij schreef verder:

‘Het hof heeft met betrekking tot datgene wat u vordert punt voor punt vragen gesteld, welke vragen moeten worden beantwoord. Het gaat er om dat u concreet, gedocumenteerd en gespecificeerd, aangeeft wat u precies te vorderen heeft, en op grond waarvan. Ik kan u werkelijk niet duidelijker uitleggen wat het hof bedoelt en wat het hof wil hebben … Ik verzoek u nogmaals mij schriftelijk omgaand uw commentaar te geven op datgene wat het hof stelt en vraagt.’

Bij een volgend tussenarrest overwoog het hof dat de klager

(opnieuw) had nagelaten expliciet aan te geven van welke beslissingen hij nu precies de vernietiging wenste etc. en een deskundigenbericht gelast, bij brief van 1 juli aan mr. X schrijvend dat die deskundige op 6 juli de caravan zou onderzoeken. Mr. X las die brief eerst op 6 juli en kon de klager niet meer tijdig informeren. De deskundige kwam voor niets en moest later nog eens terugkomen. Na het rapport van de deskundige heeft het hof overwogen dat de gebreken goed waren te herstellen, wees de gevorderde ontbinding af en gelastte een comparitie van partijen teneinde een schikking te beproeven. Mr. X heeft daarop aan de klager geschreven dat, aangezien het nog om puur feitelijke zaken ging waarvoor geen juridische bijstand nodig was, het uitsluitend kostenverhogend zou zijn indien hij ook zou verschijnen en dat hij besloten had niet ter zitting aanwezig te zijn.

Ter gelegenheid van de comparitie verscheen de klager zonder zijn raadsman. De wederpartij was wel vergezeld van zijn procureur. De zaak is toen aldus geschikt dat de klager ƒ 8.500 diende terug te betalen van de eerder ingevolge het kort geding vonnis en het vonnis van de rechtbank in de bodemprocedure van de wederpartij ontvangen ƒ 11.000 schadevergoeding.

 

Overwegingen van de raad

Voor zover de raad kennis heeft genomen van de processtukken is hij tot de conclusie gekomen dat de kritiek van de klager jegens mr. X op de wijze van procederen terecht is waar vergoeding van immateriële schade is gevorderd, deze vordering ondanks de expliciete verwijzing door de rechtbank naar artikel 6:106 BW in hoger beroep is gehandhaafd, de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel blijkens het eerste tussenarrest aan duidelijkheid te wensen heeft overgelaten en mr. X blijkens het tweede tussenarrest (opnieuw) heeft nagelaten expliciet aan te geven van welke beslissingen hij nu precies de vernietiging wenste. Gelet op voornoemde arresten is bepaald niet onbegrijpelijk dat de klager om uitleg heeft gevraagd wat het hof heeft bedoeld, in het eerste tussenarrest, met de punten die mr. X diende te verduidelijken. Mr. X is met zijn brief aan de klager bepaaldelijk tekort geschoten door van hem commentaar te verlangen op datgene wat het hof stelde en vroeg, terwijl het juist op zijn weg als deskundig procesvertegenwoordiger lag om die vragen te beantwoorden en richting te geven aan hetgeen (nog) gevorderd kon worden.

Daar komt bij dat mr. X eenzijdig heeft besloten de klager niet naar de comparitie van partijen te vergezellen. Hij had dat niet zo mogen doen. In beginsel is de aanwezigheid van de raadsman ter gelegenheid van een mondelinge behandeling wenselijk. Dat geldt zeker ten aanzien van een schikkingscomparitie waar ook de wederpartij doorgaans door een raadsman wordt bijgestaan. Ook al zijn de standpunten over en weer nog zo duidelijk in de stukken uiteengezet – in de onderhavige casus was dat blijkens het hiervoor overwogene niet het geval – dan nog kunnen ter gelegenheid van een comparitie aspecten aan de orde komen en afwegingen gemaakt worden waarbij de bijstand van een juridisch raadsman node gemist kan worden. In casu ging het bovendien om een complex aan vorderingen die kennelijk niet alleen voor de leek (de klager) maar ook voor de deskundig raadsman (mr. X) een weerbarstige materie vormden.

Voorts kan aan mr. X worden verweten dat hij de brief van de expert waarin deze zijn onderzoek aankondigde niet direct na binnenkomst op zijn kantoor heeft gelezen of heeft laten lezen met als gevolg dat hij zijn cliënt niet op tijd heeft kunnen informeren, als ook dat hij zijn cliënt niet direct na lezing, ook al was dat te laat, van de gemiste afspraak op de hoogte heeft gebracht om met hem de consequenties te bespreken.

 

Volgt

Gegrondverklaring van de klacht met oplegging van de maatregel van berisping. De raad verstaat voorts dat mr. X jegens de klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Download artikel als PDF

Advertentie