(mrs. Van der Wind, Brouwer, Van den Dries, Jansen en Vermeulen

 

Ten onrechte beschuldigen

 

Klacht van notarissen tegen curator. Onnodig grievende uitlatingen.

– Advocatenwet art. 46 (3.1 vrijheid van handelen; 3.3.1 grievende uitlatingen)

– Gedragsregel 31

 

Feiten

Mr. X is curator van vennootschap Y. In het faillissement bevindt zich onroerend goed. De bank, die het recht van eerste hypotheek heeft, gaat over tot onderhandse verkoop. Mr. X stelt de conceptkoopovereenkomst op tussen de bank en koper. De naam van de daarin voorkomende notaris wordt door de koper gewijzigd in die van de namen van notarissen A en B, hierna ook gezamenlijk te noemen klagers. Door het kantoor van klagers wordt een (eerste) concept-akte van levering opgesteld. Mr. X levert daarop commentaar. Bij brief van 23 april 1997 wordt een (tweede) conceptakte van levering door het kantoor van klagers aan mr. X toegestuurd. In dat tweede concept is het eerder door mr. X gegeven commentaar op het eerste concept niet verwerkt, daarnaast is in het tweede concept zonder vooroverleg of toelichting een nieuwe bepaling opgenomen. Het tweede concept vermeldt als datum van transport 25 april 1997. Bij het tweede concept bevindt zich een afrekening, die vermeldt dat verkoper een bedrag van ƒ 148.985,05 aan de Vereniging van Eigenaren moet voldoen. Die post is niet toegelicht en mr. X kan zich met dat bedrag niet verenigen. Bij faxbrief van 25 april 1997 deelt mr. X aan klagers mede dat het transport op die datum niet kan doorgaan en hij stelt voor om over het bedrag dat verkoper aan de Vereniging van Eigenaren moet voldoen nader overleg te plegen. Op verzoek van koper maakt notaris A op 25 april 1997 een akte van non-comparitie op. In het proces-verbaal maakt notaris A geen melding van de door mr. X gedane suggestie om nader overleg te voeren. Koper en de bank beginnen een kort geding tegen mr. X. Het kort geding eindigt in een schikking. In het kort geding voert mr. X onder meer aan:

‘Notaris A heeft zich in de gevoerde correspondentie omtrent de leveringsakte en de afrekening zeer eenzijdig opgesteld. Uitsluitend het standpunt van koper werd door hem opgenomen. Zelfs in het proces- verbaal van non-comparitie wordt nog het standpunt van de curator volstrekt onvolledig vermeld. Dat proces-verbaal geeft geen getrouw beeld van het standpunt van de curator en deze heeft dan ook inmiddels een klacht jegens de notaris uit art. 50bb Wet op het Notarisambt jegens de notarissen A en B ingediend bij de Voorzitter van de Kamer van Toezicht. Vermoedelijk is hier eenvoudig sprake geweest van een opzetje tussen de heer C en de notaris om een deel van de koopsom via een achterdeur weer terug te krijgen.’

Met betrekking tot de klacht van mr. X tegen de notarissen A en B heeft de Kamer van Toezicht te D in zijn beslissing onder het hoofd ‘de klacht’ overwogen:

‘Volgens klager heeft de notaris zich laten leiden door een voorkeur van het standpunt van de koper, zodat hij zich niet onafhankelijk en onpartijdig heeft opgesteld. Klager wijst hierbij op de volgende omstandigheden. De aanpassing van de conceptakte was niet overeenkomstig zijn commentaar, terwijl de notaris andere aanpassingen heeft uitgevoerd zonder daarop te wijzen. Door de notaris werd ten onrechte een last opgevoerd als zakelijke last. Aan het verzoek om uitleg werd geen gevolg gegeven. Klager werd nodeloos onder druk gezet om mee te werken aan het passeren van de akte. Klager wijst in dit verband op de dubbelfunctie van de heer D (directeur van koper – bew.). Het proces-verbaal van non-comparitie wekt een verkeerde indruk met betrekking tot de reden voor het niet verschijnen van klager. Volgens klager is zijn integriteit als curator door de hele gang van zaken geschaad. Hij acht het optreden van de notaris klachtwaardig.’

Klagers verwijten mr. X: a. Mr. X heeft wetende, althans behorende te weten, een onherstelbare fout te hebben gemaakt, een klacht tegen klagers ingediend bij de Voorzitter van de Kamer van Toezicht der

Notarissen.

b. Mr. X heeft van die klacht onnodig en ondoelmatig melding gemaakt gedurende de mondelinge behandeling van het kort geding.

c. Mr. X heeft de rechtbankpresident, de koper, de bank en de overige aanwezigen tijdens het kort geding misleid.

d. Mr. X heeft klagers in hun eer en goede naam aangetast. Klagers menen dat mr. X zich als curator niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

 

Overwegingen van de raad

Klachtonderdeel a

De raad acht niet klachtwaardig dat mr. X op 2 juni 1997 bij de Voorzitter van de Kamer van Toezicht der Notarissen een klacht heeft ingediend tegen klagers. Het tuchtrecht dient er niet toe om een advocaat of curator te beknotten in het gebruik van een wettelijke mogelijkheid tot het indienen van een klacht tegen een notaris. Niet is gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat mr. X zich zonder meer van het indienen van een dergelijke klacht had dienen te onthouden.

Klachtonderdeel b

Ook het feit dat mr. X tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding melding heeft gemaakt van het feit dat hij een klacht had ingediend tegen klagers acht de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De advocaat geniet immers een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goed dunkt. Niet is gebleken dat mr. X zich in dit opzicht tijdens het kort geding onnodig grievend over klagers heeft uitgelaten.

Klachtonderdeel c

Klagers hebben dit onderdeel toegelicht met de stelling dat mr. X gedurende het kort geding had moeten erkennen dat hij een fout had gemaakt bij het opstellen van de koopovereenkomst en dat de misleiding hierin bestond dat mr. X zulks heeft nagelaten en dat hij in plaats daarvan heeft medegedeeld een klacht tegen klagers te hebben ingediend. Blijkens de pleitnota van mr. X heeft hij tijdens het kort geding medegedeeld dat naar zijn oordeel het proces- verbaal geen getrouw beeld geeft van het standpunt van de curator en dat hij, als curator, dan ook inmiddels een klacht bij de Voorzitter van de Kamer van Toezicht had ingediend. Niet is gebleken dat mr. X tijdens het kort geding een relatie heeft gelegd tussen het al dan niet juist zijn van de koopovereenkomst en het indienen van de klacht. De gebleken uitlatingen van mr. X tijdens het kort geding rechtvaardigen derhalve niet de conclusie dat hij de president en anderen heeft misleid. In het midden kan blijven of mr. X bij het opmaken van de koopovereenkomst al dan niet een fout heeft gemaakt.

Klachtonderdeel d

Mr. X heeft blijkens de pleitnota tijdens de mondelinge behandeling

van het kort geding uitgesproken ‘dat er vermoedelijk eenvoudig sprake is geweest van een opzetje tussen de koper en de notaris om een deel van de koopsom via een achterdeur weer terug te krijgen.’ Niet is gebleken dat mr. X een deugdelijke grondslag had om dit vermoeden uit te spreken. Het betreft een uitermate ernstige beschuldiging die de integriteit van klagers aantast. Bij ontbreken van een deugdelijke grondslag had mr. X zich van deze uitlating dienen te onthouden. Door het doen van deze uitlating heeft mr. X zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Daaraan doet niet af dat hij zijn uitlating als vermoeden heeft aangeduid.

 

Volgt

Gegrondbevinding van onderdeel d en oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.

Klagers gaan in beroep van de afwijzing van de klachtonderdelen a, b en c.

 

Overwegingen van het hof

Klachtonderdeel a

Na weergave van de overwegingen van de raad: Ook uit hetgeen door partijen in deze instantie nog naar voren is gebracht, is niet kunnen blijken, terwijl het hof dat ook anderszins geenszins aannemelijk oordeelt, dat de indiening van de klacht haar grondslag heeft gevonden in iets anders dan de stellige overtuiging van mr. X – het hof verwijst naar de vastgestelde feiten

– dat klagers onjuist hadden gehandeld. In het geheel van de feiten zoals hiervoor vermeld ligt voorts niets besloten dat moet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan mr. X zich van indiening van een klacht had moeten onthouden.

Klachtonderdelen b en c

Na weergave van de overwegingen van de raad: Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

 

Volgt

Bekrachtiging van de beslissing van de raad.

Download artikel als PDF

Advertentie