mrs. Robbers, Baas, Claassen, Eschauzier en Van Nispen tot Sevenaer
Onbetamelijk honoraniumvoorstel
Voorstel van een advocaat voor een aanzienlijk aanvullend honorarium, onder omstandigheden van het geval niet betamelijk.
– Advocatenwet art. 46 (1.4.3.1 financiële verhouding)
– Gedragsregel 23 lid 1
Feiten
Mr. X heeft klager gedurende enkele jaren in meerdere geschillen bijgestaan. Aanvankelijk heeft mr. X in overleg met klager een uurtarief toegepast van ƒ 435 voor zijn eigen werkzaamheden en van ƒ 250 voor werkzaamheden van een kantoorgenoot van mr. X, later heeft mr. X met klager een uurtarief afgesproken van ƒ 290. Op basis van die afspraken heeft mr. X 11 declaraties aan klager toegestuurd. Vervolgens komt aan de orde een minnelijke regeling betreffende de overdracht van een door klager gehouden aandelenpakket aan de wederpartij. Daarvoor had een Waarderingscommissie dat pakket aandelen gewaardeerd op ƒ 5.000.000. In het kader van een minnelijke overname van het aandelenpakket schrijft mr. X aan klager dat hij steeds gedeclareerd heeft op basis van de gemaakte afspraken, terwijl hij gezien de omvang en complexiteit van de zaak alsmede een aantal andere factoren aanzienlijk meer dan het dubbele daarvan in rekening had kunnen brengen. Mr. X voorziet een goede afloop van de minnelijke regeling over de overname van het aandelenpakket en hij stelt voor omdat hij in feite de gehele regie, advisering en begeleiding van nagenoeg alle werkzaamheden voor zijn rekening heeft genomen hem naast de betaling van zijn declaraties een bedrag te voldoen van 2,5% van de door de tegenpartij te betalen koopsom en 5% algemene kantoorkosten daarover, beide te vermeerderen met BTW. Klager reageert niet op deze brief. Daarna komt de minnelijke regeling tot stand over de overname van het aandelenpakket voor een overnamesom van ƒ 3.000.000. Onder verwijzing naar zijn eerdere brief stuurt mr. X vervolgens aan klager een extra declaratie van ƒ 75.000 excl. BTW aan honorarium en ƒ 3.750 excl. BTW wegens verschotten. Klager maakt bezwaar tegen deze declaratie van mr. X en trekt alle opdrachten aan mr. X in. In zijn reactie wijst mr. X er onder meer op dat zijn bewuste brief slechts een voorstel inhield en dat nu klager daarop niet gereageerd had, bij hem de indruk was ontstaan dat klager zich met dat voorstel kon verenigen. Vervolgens trekt mr. X de litigieuze declaratie in.
Klager verwijt mr. X dat hij zijn voorstel voor de extra declaratie heeft gedaan op een moment dat er een vorm van overeenstemming leek aan te komen, welk moment voor klager het meest kwetsbare moment van de onderhandelingen was.
Overwegingen van de raad
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de raad af dat het voorstel van mr. X werd gedaan in een voor klager spannende en onzekere periode. Duidelijk is geworden dat, nadat de Waarderingscommissie zijn advies had gegeven, de wederpartijen te kennen hebben gegeven het oordeel van de Commissie niet te accepteren en daarover, zonodig nog vele jaren, te gaan procederen. Tevens is in die periode al gesproken over een minnelijke regeling, zij het dat het uiteindelijke bedrag van ƒ 3.000.000 nog niet genoemd was. Dat een minnelijke regeling in discussie was gekomen, blijkt uit een brief van mr. X. De raad is van oordeel dat mr. X, door onder genoemde omstandigheden zijn voorstel voor een hoe dan ook aanzienlijk aanvullend honorarium te doen, te zeer afbreuk heeft gedaan aan de vertrouwensbasis voor de relatie met klager. Mr. X heeft aldus doende niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Onvoldoende acht de raad het verweer van mr. X dat hij slechts een voorstel aan klager heeft gedaan en dat hij zijn latere declaratie heeft ingetrokken nadat hem was gebleken van de bezwaren van klager. Het voorstel was, gelet op de gedetailleerde uitwerking ervan, niet zo vrijblijvend als mr. X heeft betoogd. De raad heeft begrip voor het feit dat klager destijds in eerste instantie niet op het voorstel heeft gereageerd.
Volgt
Gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.