mrs. Koster-Vaags, De Bont,
Luchtman, Paulussen en Peeters
Klacht niet en wel behandeld
De raad stelt vast dat de door klager bij de raad ingediende klacht niet in behandeling kan worden genomen nu deze niet volgens de wet bij de desbetreffende deken is ingediend.
– Advocatenwet art. 46c lid 1
Klacht
Mr. X heeft in samenspraak met mr. A, curator in het faillissement van B, geen middel ongebruikt gelaten om klager te benadelen. Mr. X heeft nagelaten aangifte te doen van fraude, valsheid in geschrifte en oplichting, crediteuren aan te spreken op paulianeus handelen en vorderingen onbeantwoord te laten [op vorderingen te antwoorden? – bew.].
Overwegingen van de raad
Klager heeft kennelijk ter onderbouwing van zijn verwijt te dezen gesteld dat mr. X stukken zou hebben vervalst. Hij verwijst naar een – gedeelte van een – brief d.d. 26 juli 1997 aan hem gericht en naar een ongetekende brief d.d. 16 augustus 1997, gericht aan B. Geenszins kan de raad uit het dossier noch uit de toelichting ter mondelinge behandeling door klager de conclusie trekken dat er ten aanzien van de genoemde brieven enig verwijt, van welke aard dan ook, aan mr. X kan worden gemaakt, terwijl van vervalsing van enig stuk niet is gebleken. Noch in zijn verzetschrift noch in zijn toelichting ter mondelinge behandeling heeft klager feiten naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden gesteld dat mr. X in samenspraak met mr. A geen middel ongebruikt heeft gelaten om klager te benadelen. Mr. X heeft namens zijn cliënt een uiteenzetting gegeven aan de curator, hetgeen mr. X in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt vrijstond. Dat klager een andere mening was toegedaan ten aanzien van de gebeurtenissen betreffende B doet daaraan niet af. Niet is gebleken dat mr. X nodeloos of op een toelaatbare wijze de belangen van klager heeft geschaad.
Ten aanzien van het tweede onderdeel van de klacht heeft de voorzitter terecht geoordeeld dat het niet mr. X is die tot taak had ten aanzien van de crediteuren te doen wat klager in dit onderdeel van de klacht stelt doch dat zulks een taak is van de curator in het faillissement van B.
Volgt als beslissing
De hierboven weergegeven vaststelling.
Noot
In deze zaak wijst de voorzitter van de raad de klacht af (art. 46g lid 1 Aw), waarna klager verzet doet. Vervolgens buigt de raad zich over de zaak, overweegt – materieel – dat de klacht in beide onderdelen ongegrond is, maar beslist vervolgens als hierboven weergegeven. De raad zegt dus de klacht niet in behandeling te kunnen nemen, maar doet dat feitelijk wel en geeft in zijn overwegingen een gemotiveerd oordeel ten aanzien van beide onderdelen van de klacht (ongegrond). Een merkwaardige uitkomst. Wat de raad mijns inziens had behoren te doen is de klacht, nadat klager deze in strijd met het bepaalde in art. 46c lid 1 Aw recht – streeks bij de raad had ingediend, door te sturen naar de deken ter behandeling als bedoeld in de artt. 46 c en 46d Aw. Daarmee was klager op het rechte procedurele spoor gezet, hetgeen van de raad verwacht had mogen worden. De aanleiding voor de opvallende spagaat in de uitspraak van de raad in de verzetprocedure (een inhoudelijke beoordeling van de niet behoorlijk geïnstrueerde klacht, gevolgd door de beslissing dat de klacht niet in behandeling kan worden genomen) zou zich dan niet hebben voorgedaan.
CHBW