Een advocaat, die een beroepsfout heeft gemaakt, mag, ter afwering van zijn aansprakelijkheid, de vraag opwerpen of het doel dat cliënt en advocaat met de rechtsbijstand voor ogen hadden daadwerkelijk zou zijn gerealiseerd als de beroepsfout niet zou zijn gemaakt en de rechter over het aan hem voorgelegde geschil zou hebben kunnen oordelen en beslissen.

– Advocatenwet art. 46 (2.1. Wat in het algemeen niet betaamt)

– Gedragsregel 1

 

Raad van Discipline Leeuwarden 22 februari 2001

(mrs. Van Riessen, Van Duursen, Van Hartingsveld, Hemmes en Vogelsang)

 

President Rechtbank Den Bosch 23 februari 2001

(mr. Poerink)

 

Inzake: Orde van Advocaten Den Bosch/mr. X

De President in kort geding gebiedt mr. X op vordering van de Orde een lijst te verstrekken van lopende dossiers die zijn overgedragen, de lopende dossiers die hij zelf behandelt aan de Orde af te geven, elke verwijzing op of aan zijn (voormalige) gevel naar de functie van advocaat te verwijderen, alles op straffe van een dwangsom van ƒ 10.000 met een maximum van ƒ 250.000, een en ander omdat mr. X zich niet blijkt te houden aan een schorsing van zes maanden.

 

Noot

Bij uitzondering wordt dit civielrechtelijke vonnis, gepubliceerd in Kort Geding, 2001, no. 94 vermeld. In het Ontwerp tot wijziging van de Advocatenwet (TK 1999 – 2000, 26940), Leemtewet I worden voorzieningen voorgesteld die het ingrijpen in zo’n situatie mogelijk maken. Tot dan kan een deken zich, zoals dit vonnis leert, ook via de civielrechtelijke weg behelpen.

Download artikel als PDF

Advertentie