Optreden bij tegengestelde belangen.
– Advocatenwet art. 46 (2.4.2. tegenstrijdige belangen van verschillende cliënten)
– Gedragsregel 7 lid 1
Hof van Discipline 12 januari 2001, nr. 3022
(mrs. Fransen, Du Perron, Krans, Sterk en Meulemans)
Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch 30 augustus 1999
(mrs. Mertens-Steeghs, Lucassen, Van der Eerden, Poelman en De Bont)
Feiten
Mr. X behartigt de belangen van klaagster in verband met een vordering tot verbreking van de samenwoning. Mevrouw B. wendt zich tot mr. X met het verzoek haar te willen bijstaan in haar echtscheidingsprocedure. Daarna blijkt dat Z., de ex-partner van klaagster een relatie is aangegaan met mevrouw A en de expartner van mevrouw A een relatie met klaagster. Mr. X is van mening dat hij voor zowel klaagster als mevrouw A kan blijven optreden en bespreekt dat met ieder van hen. Later ontstaan er problemen wanneer mevrouw A een verklaring aflegt ten gunste van de ex-partner van de klaagster. Daarop besluit mr. X, die deze ontwikkeling niet voorzienbaar achtte, zijn opdracht van klaagster neer te leggen.
Beoordeling van de raad
Als niet, althans onvoldoende, weersproken staat vast, dat mr. X, toen hem bekend werd dat mevrouw A een relatie had met de expartner van klaagster, dit aspect zowel met klaagster als met mevrouw A heeft besproken. Van wie dat gesprek is uitgegaan is voor de beoordeling van dit onderdeel van de klacht van geen belang. De raad is van oordeel dat mr. X op dat moment had moeten besluiten om noch voor klaagster, noch voor mevrouw A verder op te treden. Mr. X had immers moeten voorzien dat de belangen van deze partijen tegenstrijdig waren geworden, althans een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk kon zijn. Die ontwikkeling heeft zich ook voorgedaan doordat mevrouw A een bepaalde verklaring aflegde ten gunste van de ex-partner van klaagster. Het gevolg hiervan was dat mr. X zijn opdracht in een later stadium moest neerleggen, hetgeen klaagster als ontijdig heeft ervaren.
Volgt
Gegrondbevinding van dit onderdeel van de klacht met oplegging van de maatregel van een enkele waarschuwing.
Overwegingen van het hof
De raad heeft geoordeeld dat mr. X, toen hem bekend werd dat mevrouw A een relatie had (gekregen) met Z., had moeten besluiten om noch voor klaagster, noch voor mevrouw A verder op te treden. Wat er zij van de aan dit oordeel ten grondslag gelegde motivering, het hof acht het oordeel juist. Immers, door een relatie was er tussen mevrouw A en Z. een zekere mate van vereenzelviging en van gemeenschappelijk belang ontstaan, emotioneel en materieel, met als gevolg dat tussen klaagster en mevrouw A tegenstrijdigheid van belangen was ontstaan, nu mr. X voor klaagster diende op te treden tegen Z.