Tegenstrijdig belang in strafzaak.

– Advocatenwet, artikel 46 (2.4.2 tegenstrijdige belangen van verschillende cliënten)

– Gedragsregels 2 en 7

 

Raad van Discipline Amsterdam, 21 mei 2001

(mrs Kist, Breederveld, Van Es, Knipscheer en Meijer)

 

Feiten

Mr. X is in juni 1996 bijstand gaan verlenen aan A, verdachte in een drugszaak. A heeft na zijn aanhouding een verklaring afgelegd over de betrokkenheid van derden. In november 1996 heeft A tegenover de politie, en later voor de RC, verklaard dat de persoon tegen wie hij in juni een belastende verklaring had afgelegd B was. Hij vreesde represailles van B en had bezwaar tegen het optreden van mr. X voor hem, gelet op diens betrokkenheid bij B. In januari 1997 heeft A ten kantore van mr. X een schriftelijke verklaring afgelegd die haaks stond op zijn verklaring bij de RC in november 1996. Hij verklaarde toen dat die eerdere verklaringen onder druk van de politie en in strijd met de waarheid waren afgelegd. Hij voegde daar aan toe dat het ook volstrekt onjuist was dat hij op enig moment had gedacht dat mr. X informatie in zijn zaak aan derden zou hebben doorgegeven. Mr. X is A blijven bijstaan in diens strafzaak. In 1996 is in verband met dezelfde strafzaak ook B als verdachte aangehouden. Mr. X, die al twintig jaar als raadsman van B optrad in civiele zaken, is in die strafzaak niet voor B opgetreden. De deken klaagt ambtshalve tegen mr. X, dat deze, gelet op zijn band met B, niet op voldoende afstandelijke en onafhankelijke wijze de belangen van A heeft kunnen behartigen.

 

Overwegingen Raad van Discipline

De raad stelt voorop dat, zoals ook in Gedragsregel 2 is verwoord, de behoorlijke beroepsuitoefening waartoe een advocaat jegens zijn cliënt is gehouden, vereist dat hij zijn werk ten behoeve van die cliënt in volle vrijheid en onafhankelijkheid kan verrichten. Deze eis brengt mee dat een advocaat zich niet mag belasten met de behartiging van de belangen van twee of meer partijen indien de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is (zie ook Gedragsregel 7, eerste lid).

Tegen de achtergrond van dit uitgangspunt stelt de raad vast dat mr. X in januari 1997 niet voor A in diens strafzaak mocht gaan optreden. Op dat moment was mr. X er immers mee bekend dat ook B, voor wie hij al twintig jaar bestendig als advocaat optrad, in dezelfde zaak als verdachte was betrokken. De omstandigheid dat mr. X in deze strafzaak niet voor B optrad maakt dit niet anders. De langdurigheid van de relatie van mr. X met B staat eraan in de weg dat hij zijn loyaliteit jegens hem even, dat wil zeggen: voor de duur van zijn bijstand aan A, ter zijde kon stellen doordat een ander de belangen van B in de strafzaak behartigde. De bijstand van mr. X aan A zou kunnen gaan meebrengen dat hij belangen van B, in of buiten de strafzaak, zou schaden en hij zich daardoor beperkt zou kunnen gevoelen ten volle de belangen van A te dienen. De kans op een dergelijk belangenconflict had mr. X behoren te voorkomen door het beroep dat A in januari 1997 naar zeggen van mr. X op hem deed om hem weer te gaan bijstaan te beantwoorden met het in een situatie als de onderhavige beste advies, te weten de verwijzing naar een andere advocaat. Deze kans op bedoeld belangenconflict werd niet weggenomen door de verklaring van A in januari 1997, waarbij A eerdere, voor B (en mr. X) belastende, verklaringen van hem tegenover politie en RC herriep, reeds omdat het mr. X aan doeltreffende aanknopingspunten ontbrak aan te nemen dat deze verklaring van A op waarheid berustte en diens eerdere verklaringen met de waarheid in strijd waren.

 

Volgt

Gegrondverklaring van de dekenbezwaren met oplegging van de maatregel van een enkele waarschuwing.

Download artikel als PDF

Advertentie