Ontvankelijkheid van het verzet tegen een voorzittersbeslissing. De advocaat die nalaat na te gaan of het hem vrij staat in een bepaalde zaak op te treden en vervolgens wegens een tegenstrijdigheid van belangen de behandeling van de zaak moet neerleggen handelt onzorgvuldig.
– Advocatenwet art. 46 (2.4 vermijden van belangenconflicten, 6 tuchtprocesrecht) en art. 46h
– Gedragsregel 7
Raad van Discipline Den Haag 18 december 2000
(mrs. Van Boven, Baas, Brouwer, Hengeveld en Vermeulen)
Feiten, overwegingen van de raad
Klager wendt zich tot mr. X in verband met een arbeidsconflict. Hij vraagt aan mr. X of het hem vrij staat tegen zijn, klagers, werkgever op te treden, hetgeen mr. X bevestigt. Enige maanden later, nadat klager aan mr. X bescheiden en een kort resumé van de zaak heeft toegezonden en mr. X en klager een en ander hebben besproken, ziet mr. X dat een van zijn compagnons enige zaken voor de werkgever in behandeling heeft. Mr. X laat daarop aan klager weten dat het hem niet vrij staat op te treden en zendt aan klager een declaratie die hij, nadat klager daartegen bezwaar maakt, intrekt.
De voorzitter van de Raad van Discipline verklaart de klachten, die inhouden dat mr. X zich heeft teruggetrokken nadat hij aanvankelijk de zaak in behandeling had genomen, en dat mr. X voor zijn werkzaamheden een declaratie heeft verzonden, kennelijk ongegrond, bij beslissing van 18 mei 1999 en verzonden op 19 mei 1999.
Op 2 juni 1999 belt klager met de griffier van de raad en vraagt om verlenging van de termijn waarbinnen verzet kan worden ingesteld. Toen dat uitstel niet werd verleend heeft klager naar zijn zeggen met de griffier afgesproken het verzetschrift diezelfde dag te verzenden. Het verzetschrift wordt op 3 juni 1999 door de griffier ontvangen.
De raad overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid dat op de voet van artikel 46g van de Advocatenwet binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van een beslissing van de voorzitter schriftelijk verzet kan worden gedaan bij de Raad van Discipline. Nu de voorzittersbeslissing bij brief van 18 mei 1999 aan klager is toegezonden had diens verzetschrift uiterlijk op 2 juni 1999 door de Raad van Discipline moeten zijn ontvangen. De raad is echter van oordeel dat klager de bij de feiten weergegeven mededeling van de griffier aldus heeft kunnen opvatten dat het aangetekend verzenden van diens verzetschrift op 2 juni 1999 binnen de verzettermijn tijdig zou zijn. Gelet op deze bijzondere omstandigheid acht de raad overschrijding van de verzettermijn met één dag verschoonbaar, zodat klager in zijn verzet kan worden ontvangen.
Voor wat de zaak zelf betreft heeft klager ter zitting het bezwaar niet langer gehandhaafd dat mr. X aan hem een declaratie heeft gezonden. Zijn klacht is daarnaast niet zozeer dat hij het aan mr. X verwijt dat hij de behandeling van de zaak heeft neergelegd maar dat mr. X zijn zaak in behandeling heeft genomen hoewel klager hem herhaaldelijk heeft gevraagd of mr. X wel vrij stond. Klager heeft alle details van zijn zaak aan mr. X verstrekt. Zijn sterkte-/zwakte-analyse berust nu bij een kantoor dat de belangen van de wederpartij behartigt. Pas nadat mr. X had aangegeven dat hij vrij stond heeft klager aan mr. X informatie verstrekt. Klager beschouwt deze informatie als gevoelige informatie en meent dat deze informatie niet in veilige handen is bij mr. X, die werkt op een kantoor waar men zaken voor de werkgever pleegt te behandelen. Mr. X heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat meestal in de administratie wordt gecontroleerd of er een conflict of interest is. In deze zaak is dat niet gedaan omdat er al een advocaat van een ander kantoor voor de werkgever optrad. Vast staat dat mr. X voor aanvang van zijn werkzaamheden voor klager heeft verzuimd na te gaan of zijn kantoor zaken voor de werkgever behandelde, en dat dit eerst een aantal maanden later bij toeval aan het licht is gekomen.
Mr. X heeft daarmee het reële risico genomen dat hij de belangenbehartiging van klager op enig moment na aanvaarding van de opdracht zou moeten staken. Naar het oordeel van de raad heeft mr. X door dit nalaten niet de zorgvuldigheid betracht die hem jegens klager als kandidaat-cliënt betaamde. Dat is temeer onzorgvuldig nu klager mr. X uitdrukkelijk heeft gevraagd of mr. X vrij stond voor hem op te treden en mr. X van aanvang af ervan op de hoogte was dat het om een voor klager gevoelige zaak ging. De klacht, zoals deze ter zitting door klager opnieuw is geformuleerd, is derhalve gegrond.
Anderzijds heeft mr. X na ontdekking van het bestaan van de ‘conflict of interest’-situatie correct gehandeld door de opdracht terstond neer te leggen. Niet gebleken is dat dit op onzorgvuldige wijze is geschied.
Gelet op de aard en de ernst van de klachtwaardig bevonden gedraging kan worden volstaan met gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.
Beslissing
Verklaart het verzet gegrond.
Verklaart de klacht gegrond zonder oplegging van een maatregel.