De advocaat behoort aan zijn cliënt bij beëindiging van zijn werkzaamheden een einddeclaratie te sturen en voorzover deze lager is dan de door de cliënt betaalde voorschotten dient hij het teveel betaalde te restitueren. Onredelijk salaris. Het ontbreken van schriftelijke vastlegging.
– Advocatenwet art. 46 (1.4.3.1. financiële verhouding, 1.5. vereiste van schriftelijke vastlegging)
– Gedragsregels 8, 23, 25 lid 1, 27 lid 5
Raad van Discipline Amsterdam 5 februari 2001
(mrs. De Groot, Van den Biesen, Van Es, Goppel en Meijer)
Feiten
Klaagster wendt zich in juni 1998 tot mr. X in verband met een echtscheidingsprocedure. Mr. X stuurt aan haar een voorschotdeclaratie van iets minder dan ƒ 5.000 inclusief kantoorkosten en BTW, die klaagster voldoet. Nadat mr. X namens klaagster een verzoekschrift voorlopige voorzieningen heeft ingediend vraagt klaagster hem in augustus 1998 om zijn werkzaamheden te staken en het verzoek in te trekken. Mr. X doet dat. Hij stuurt aan klaagster geen einddeclaratie en archiveert het dossier. In mei 1999 neemt klaagster weer contact op met mr. X en vraagt hem de echtscheidingszaak te heropenen. Mr. X schrijft dan aan klaagster: ‘Naar aanleiding van onze bespreking van heden heb ik uw reeds gearchiveerde dossier weer uit de kast gehaald en ook de financiële administratie uit het gearchiveerde computerbestand naar voren gehaald. Het eertijds door u gestelde depot bleek vrijwel te zijn overschreden. Met onze bespreking van heden resteert derhalve geen honorarium voor nadere werkzaamheden. Mijn uurtarief bedraagt sinds 1999 ƒ 500 exclusief 5% kosten en 17,5% BTW. Terzake mijn rechtsbijstand ben ik zo vrij u bijgaand een eerste termijn te declareren, gebaseerd op minimaal 10 uur werkzaamheden en voor te schieten griffierechten, welk honorarium u verschuldigd zal blijven, ook ingeval dat minder dan 10 uur werkzaamheden noodzakelijk of wenselijk mocht blijken (…).’ Bij de brief is een rekening gevoegd van ƒ 7.000 bestaande uit een minimumhonorarium, kantoorkosten en BTW, in totaal ƒ 6.168,75 en een voorschot op verschotten van ƒ 831,25. Klaagster voldoet deze rekening.
Mr. X dient opnieuw een verzoek om voorlopige voorzieningen in. Daarna treft klaagster zelf een voorlopige regeling met haar echtgenoot. De tussen de echtgenoten gemaakte afspraken zijn vervat in een faxbericht d.d. 1 juli 1999 van de advocaat van de wederpartij aan mr. X. Dit bericht bevat de passage: ‘Als uw cliënte zich met de inhoud van deze brief kan verenigen, stel ik voor dat u de voorlopige voorzieningen intrekt c.q. uw verzoekschrift voorlopige voorzieningen per omgaande wijzigt in die zin dat (…). Ik zal in dat geval geen verweer voeren. Graag verneem ik van u. Mocht ik maandag (…) a.s. geen reactie hebben ontvangen, dan zal ik mijn verweerschrift voorlopige voorzieningen dat ik naar aanleiding van uw verzoekschrift heb opgesteld, bij de rechtbank indienen.’ Mr. X trekt hierop het verzoek om voorlopige voorzieningen in.
Klaagster wendt zich enige tijd later tot een andere advocaat. Deze vraagt aan mr. X om een eindafrekening en specificatie van zijn werkzaamheden en kosten in 1998 en 1999. Uit de door mr. X verstrekte specificatie blijkt dat hij 505 minuten aan de zaak heeft besteed in 1998. Zijn werkzaamheden in 1999 duidt hij globaal aan. Hij restitueert het in 1999 door klaagster betaalde voorschot op verschotten na aftrek van door hem betaalde kosten voor uittreksels en griffierecht. Later specificeert mr. X aan de deken de in 1999 verrichte werkzaamheden. Volgens die specificatie heeft hij in dat jaar 340 minuten aan de zaak besteed.
Klacht
(a) Mr. X heeft in 1999 bij klaagster een minimumhonorarium van ƒ 5.000 in rekening gebracht, ongeacht de door hem in het kader van de zaak te verrichten werkzaamheden;
(b)Hij heeft terzake de door hem geïncasseerde gelden geen behoorlijke schriftelijke rekening en verantwoording aan klaagster verstrekt;
(c) Hij heeft een verzoek om voorlopige voorzieningen ingetrokken zonder klaagster te wijzen op de consequenties die dit had voor de afdwingbaarheid van de tussen partijen onderling gemaakte afspraken.
Overwegingen van de raad
(ad a)
De raad kan niet oordelen over het bestaan van een overeenkomst tussen mr. X en klaagster omtrent het minimumhonorarium. Dit oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. De raad zal zijn beoordeling derhalve beperken tot de vraag of mr. X bij zijn declaratie aan klaagster betamelijk heeft gehandeld. Bij het vaststellen van zijn declaratie behoort de advocaat een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk salaris in rekening te brengen. Mr. X heeft de declaratie aan klaagster niet gematigd nadat hij de behandeling van de zaak had beëindigd als gevolg waarvan klaagster feitelijk een uurloon van ruim ƒ 850 in rekening is gebracht. Dat is, mede gelet op het aan klaagster voorgehouden uurtarief van ƒ 500, geen redelijk salaris. Het verweer van mr. X, dat de door hem gehanteerde declaratiemethode hem geenszins belet om na beëindiging van zijn rechtsbijstand, alle omstandigheden in aanmerking nemende, te bezien in hoeverre het in totaal in rekening gebrachte honorarium achteraf beschouwd redelijk voorkomt, kan onbesproken blijven nu vaststaat dat mr. X deze toets niet heeft uitgevoerd. In het algemeen geldt dat een declaratiemethode als door mr. X gehanteerd – los van overige relevante omstandigheden – reeds een onredelijke uitwerking op het salaris heeft, als de aan de zaak in feite bestede tijd niet correspondeert met de tijd die aan het bij een cliënt in rekening gebrachte bedrag ten grondslag ligt.
(ad b)
Vaststaat dat mr. X bij de beëindiging van zijn werkzaamheden voor klaagster geen einddeclaratie heeft gestuurd. Eerst op verzoek van de opvolgend advocaat heeft hij zijn werkzaamheden in 1998 en eerst het kader van de klachtprocedure van de Deken heeft hij zijn werkzaamheden in 1999 gespecificeerd. Ter zitting heeft mr. X daaraan toegevoegd dat volgens het beleid van het kantoor waar hij werkzaam is slechts dan een einddeclaratie aan de cliënt wordt gezonden en alleen dan een eindafrekening plaatsheeft als de cliënt daarom vraagt. Deze handelwijze is onbehoorlijk. Een advocaat behoort zijn cliënt bij beëindiging van zijn werkzaamheden een einddeclaratie te sturen en voorzover deze lager is dan de bij de cliënt in rekening gebrachte voorschotten dient hij het teveel betaalde aan de cliënt terug te betalen. Daarenboven dient hij zijn cliënt op diens verzoek een duidelijke specificatie toe te zenden. Wat de werkzaamheden in 1999 betreft, heeft mr. X dat niet, want immers pas in het kader van de klachtprocedure bij de deken, gedaan.
(ad c)
Dit onderdeel stelt de vraag aan de orde of mr. X klaagster heeft gewezen op de consequenties van de twee mogelijkheden die in het faxbericht van 1 juli 1999 van de advocaat van de echtgenoot van klaagster worden geschetst, te weten de intrekking van het verzoek om voorlopige voorzieningen of de wijziging daarvan overeenkomstig de tussen de echtelieden gemaakte afspraken. In het laatste geval zou de advocaat van de echtgenoot van klaagster geen verweer voeren zodat het aannemelijk is dat de rechter het verzoek van klaagster zou hebben toegewezen. Volgens klaagster had mr. X haar moeten adviseren om te kiezen voor de laatste mogelijkheid omdat aldus een beschikking van de rechter en daarmee, op betrekkelijk eenvoudige wijze, een executoriale titel zou zijn verkregen. Mr. X stelt dat klaagster de echtscheiding niet wilde doorzetten en dat hij het verzoek daarom op haar verzoek heeft ingetrokken. Hij stelt voorts dat hij de consequenties van beide alternatieven met klaagster heeft besproken. Klaagster ontkent dat. Zij stelt dat mr. X haar niet heeft verteld dat de door haar gemaakte afspraken niet afdwingbaar waren als deze niet in een beschikking zouden zijn neergelegd. Mr. X heeft geen brieven overgelegd waaruit blijkt dat klaagster door hem is geïnformeerd over de consequenties van de voornoemde alternatieven. Daarmee is niet komen vast te staan dat hij klaagster op deze consequenties heeft gewezen. Het gaat hier om de gevolgen van het beëindigen van een procedure. Juist ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, had mr. X op een zodanig belangrijk punt ofwel de gevolgen van de alternatieven schriftelijk aan klaagster moeten voorhouden ofwel schriftelijk moeten bevestigen dat hij klaagster op deze gevolgen had gewezen.
Volgt
Gegrondverklaring van de klacht op alle onderdelen met berisping.